Augustus 1942 – begin razzia’s en deportaties in Den Haag

FacebooktwitterredditpinterestlinkedinmailFacebooktwitterredditpinterestlinkedinmail

Bord ‘Verboden voor Joden’ bij een toegangspad naar de duinen –
collectie Haags Gemeentearchief

De maatregelen van de Duitse bezetter tegen de Joodse bevolking van Den Haag begonnen al in het eerste oorlogsjaar. Hun rechten werden maand na maand ingeperkt. In de zomer van 1942 werd een nieuw dieptepunt bereikt. Toen bepaalde de bezetter dat alle Joden uit Den Haag moesten vertrekken. Vervolgens is tussen augustus 1942 en april 1943 het merendeel van de Haagse Joden naar Westerbork en daarvandaan naar vernietigingskampen gedeporteerd.
De eerste razzia’s in Den Haag vonden op 22 augustus 1942 plaats.

Anti-Joodse maatregelen
Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak had Den Haag ongeveer 17.000 Joodse inwoners. Het was de op een na grootste Joodse gemeenschap in Nederland.

Nazi-sympatisanten hebben verschillende malen de Grote Synagoge in de Wagenstraat beklad. In de nacht van 20 op 21 april 1941 hebben zij in de synagoge brand gesticht –
foto collectie Haags Gemenetearcheif

Al direct na de bezetting van Nederland in mei 1940 startten de anti-Joodse maatregelen. Als eerste mochten Joden niet langer lid zijn van de Luchtbeschermingsdienst. Na september 1940 mochten Joden met een niet-Nederlandse nationaliteit – zoals de vele vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk, maar ook die uit Rusland en Polen – niet langer in Den Haag wonen. De meesten vertrokken naar een andere woonplaats in Nederland. In november 1940 werden de Joodse ambtenaren op non-actief gesteld en in maart 1941 werden zij ontslagen. Parken, bioscopen, de bibliotheek, duinen en parken golden als verboden gebied. Na september 1941 mochten Joden nog slechts Joodse ontmoetingscentra bezoeken. Overal verschenen in Den Haag bordjes met de tekst ‘Voor Joden verboden’. Joodse kinderen moesten na de zomer van 1941 naar Joodse scholen. Met ingang van 3 mei 1942 moesten alle Joden in het openbaar een jodenster dragen. Overtreders van anti-Joodse bepalingen werden zwaar bestraft en moesten dit met hun leven bekopen.

De NSB’er Harmen Westra werd in juli 1942 tot burgemeester van Den Haag benoemd. Hij bepaalde kort na zijn installatie op 9 juli 1942 dat Joden niet langer op het Plein, het Binnenhof of in de directe omgeving (Doelenstraat, Apendans, Herenstraat, Korte en Lange Houtstraat, Korte en Lange Poten, Tournooiveld, Korte en Lange Vijverberg) mochten komen. Die omgeving – vooral Binnenhof en Plein – was inmiddels werk- en woongebied van de Duitse bezettende macht geworden.

Nazi-sympathisanten maakten in 1940 en 1941 de Joodse buurt achter en rondom de Nieuwe Kerk aan het Spui onveilig. Zij bedreigden winkeliers, kalkten anti-Joodse leuzen op de panden, lokten vechtpartijen uit en stichtten brand. De terreur ging nog verder. In de nacht van 20 op 21 april 1941 stichtten nazi’s brand in de Grote Synagoge aan de Wagenstraat.

NSB’er Harmen Westra was sinds juli 1942 burgemeester van Den Haag. Direct na zijn aantreden nam hij tal van anti-Joodse maatregelen –
foto collectie Haags Gemeentearchief

Judenreferat IVB4 en de Jodenvervolging
In het voormalige gebouw van de Hoge Raad aan het Plein 2 en op het Binnenhof 7 was tot juli 1942 het Sonderreferat J (vanaf maart 1942 Judenreferat IVB4 geheten) gevestigd. Dit was de Nederlandse afdeling van de gelijknamige afdeling van het Reichssicherheitshauptambt in Berlijn. De eerste anti-Joodse maatregelen werden daar genomen.
In juli 1942 verhuisde Judenreferat IVB4 naar Villa Windekind aan de Nieuwe Parklaan en de aangrenzende dubbele villa op nummer 72-74. Eind 1943 verhuisde de afdeling opnieuw, nu naar de Mesdagstraat 52 in het Benoordenhout.
Het initiatief voor de vervolging van de Joden  in Nederland kwam in 1942 bij Hanns Albin Rauter te liggen. Hij was tijdens de bezetting de hoogste SS’er in Nederland en hoofd van de Nederlandse politie en zorgde ervoor dat dit Judenreferat IVB4 de organiserende en uitvoerende instantie van de deportaties werd met eigen personeel voor de ophaalacties en nauw samenwerkte met politiekorpsen in de provincie.

De afdeling van Rauter was verantwoordelijk voor:
* opstellen van de schema’s voor de deportatie van de Joden in heel Nederland (volgens de aanwijzingen van het kantoor in Berlijn)
* arrestaties, deportatie en transporten van Joden in heel Nederland
* vaststellen in welke van de verschillende categorieën Joden iemand werd ondergebracht (hoeveel Joodse grootouders had iemand?; was iemand gehuwd met een niet-Jood?)
* beoordelen van een ‘Sperre’-aanvraag (voorlopige vrijstellingen)
* uitreiken van de stempels (voor vrijstelling van deportatie)
* beslissen over verzoeken voor emigratie
* opsporen van onderduikers
* inbeslagname van Joodse goederen (radio’s) en vermogens op verzoek van Duitse instellingen
* organiseren van de ophaalacties en het leeghalen van huizen van Joden
* samenwerken met politiekorpsen in de provincie
* toezicht op het doorvoerkamp Westerbork

Hoofd van het Judenreferat in den Haag was de Duitser Willy Zöpf. Sturmscharführer Franz Fischer, berucht onder de bijnaam ‘Juden Fischer’ en na de Tweede Wereldoorlog bekend als een van de Vier van Breda, was de actieve uitvoerder van de opdrachten van zijn chef Zöpf. Fischer organiseerde de razzia’s op de Joden. Zijn bureau regelde de treinen voor het transport Den Haag-Westerbork. Het Judenreferat beschikte over een eigen cartotheek voor Den Haag, vervaardigd door de Haagse afdeling van de Joodse Raad.

Joodse Raad voor Amsterdam, bureau ’s-Gravenhage
De Joodse Raad voor Amsterdam werd in februari 1941 op last van de bezetter opgericht als een dwangorganisatie waarin Joden feitelijk niets te vertellen hadden. Het was een orgaan zonder rechtsvorm. Per oktober 1941 kreeg de Joodse Raad voor Amsterdam ook een landelijke functie. Van oktober 1941 tot eind september 1943 kwam het kantoor van de Haagse afdeling van de Joodse Raad op het adres Hartogstraat 1 op de hoek van het Noordeinde 9.

Ook op andere adressen zat in Den Haag de Joodse Raad, zoals in het pand naast Huize Windekind aan de Nieuwe Parklaan, waar medewerkers van de Joodse Raad de cartotheek voor de deportaties in orde maakten. Zij zorgden voor het bijwerken van de adressenlijsten waarover het Judenreferat beschikte en die veel onjuistheden bleken te bevatten. Ook was het bestuur van de afdeling Den Haag van de Joodse Raad verantwoordelijk voor het opstellen van lijsten met namen van gesperrden, dit waren mensen die in Den Haag nodig waren en in ieder geval voorlopig vrijgesteld waren van de deportatie. In Nederland bezaten meer dan 17.000 mensen een Sperre van de Joodse Raad. Zij waren voorlopig vrijgesteld van deportatie.

Overal in Den Haag (en ook in Voorburg en Rijswijk) had de Joodse Raad, afdeling Den Haag voorlichtingsbureaus:
– Schenkweg 126
– Pomonaplein 73
– Stephensonstraat 165
– Pletterijstraat 66 (Joods Weeshuis)
– Neuhuyskade 94 (Joods bejaardencentrum)
– Molenstraat 47
– De Ruyterstraat 72
– Prins Mauritslaan 75
– Brugsestraat 94, Scheveningen
– Geestbrugweg 95, Rijswijk
– Westeinde 94, Voorburg

Het secretariaat aan de Hartogstraat verzond aan Joodse Hagenaars berichten van de Amsterdamse afdeling, maar ook de oproepen voor ‘vertrek’ naar Westerbork. Aan de Hartogstraat 1 waren ook de treinkaartjes voor Westerbork te koop. Joden waren gedwongen ƒ2,90 voor hun eigen deportatiekaartje te betalen. Aan de Hartogstraat en bij de voorlichtingsbureaus waren ook de lijsten verkrijgbaar voor de spullen die meegenomen moesten worden naar Westerbork en ‘naar het oosten’.

Het donkere pand (derde pand van rechts) was de vestigingsplaats van het Joodsch Tehuis en na de zomer van 1942 het gebouw waarvandaan de Joden uit Den Haag werden gedeporteerd naar Westerbork en de concentratie- en vernietigingskampen. De foto is gemaakt in 1984, kort voor de sloop –
foto Dienst Stedelijke Ontwikkeling

Bij de verzamelplaats op de Paviljoensgracht 27a zat een ‘winkeltje’ waar men benodigdheden voor ‘het vertrek naar het oosten’ kon kopen. Er zijn lange lijsten bewaard gebleven met de adviezen van de betreffende spullen die men mee moest nemen voor de driedaagse reis naar het Oosten en voor het ‘werken’ in het oosten.

Bij het vertrek van Joden naar Westerbork op Station Staatsspoor (thans Den Haag Centraal) waren leden van de Joodse Raad aanwezig.

Augustus 1942 – deportaties vanuit Den Haag
In augustus 1942 begonnen de deportaties van de Haagse Joden naar de concentratie- en de vernietigingskampen van de nazi’s.
Als reactie op de protesten door de katholieke kardinaal Jan de Jong tegen de Jodenvervolging waren al in de nacht van 1 op 2 augustus 1942 tot het katholicisme bekeerde Joden in Den Haag opgepakt en via kamp Amersfoort naar Westerbork weggevoerd. Op 14 augustus moesten enkele Haagse Joden plotseling gedwongen naar Amsterdam verhuizen.

Inmiddels hadden duizenden Joodse Hagenaars een oproep gekregen om zich te melden aan het Station Staatsspoor. Op 18 augustus 1942 werden 1.200 Haagse Joden via Station Staatsspoor weggevoerd naar het kamp Westerbork. Dit waren er veel minder dan de 4.000 Joden die voor de deportatie waren opgeroepen. Daarom besloot het Judenreferat IVB4 Haagse Joden in hun woonhuizen te arresteren. Op 22 augustus 1942 vond in Scheveningen ’s avonds de eerste razzia plaats. In opdracht van de bezetter arresteerden Haagse politiemannen Joden die op de lijsten stonden die uit Amsterdam waren verkregen. Ze namen de huissleutels in beslag en verzamelden de gearresteerde mensen in de Academie voor Beeldende Kunsten aan de Prinsessegracht en zonden ze daarna door naar Westerbork. Zij allen waren de eersten van de meer dan 12.000 Joodse Hagenaars die via kamp Westerbork uiteindelijk in de concentratie- en de vernietigingskampen terecht kwamen. Het overgrote deel der Haagse Joden is daar vermoord.

Kort na de eerste deportaties werd de verzamelplaats voor gearresteerde Joden het ‘Joodsch Tehuis’ aan de Paviljoensgracht 27a. Alleen een kleine plaquette aan het pand herinnert nog aan wat hier is gebeurd in 1942 en 1943. Het Joodsch Tehuis was in 1913 door de Vereniging Mikweh Israël geopend om kinderen op te vangen die anders over straat zouden zwerven. Naast ontspanning kregen de kinderen er een maaltijd en werden er ook ‘nuttige’ dingen geleerd als boekhouden en borduren. Ook de Joodse atletiekvereniging Simson oefende daar en hield er wedstrijden.

Na de razzia’s van 22 augustus 1942 had de Duitse bezetter het Joodsch Tehuis aangewezen als verzamelplaats voor de Haagse Joden die werden gedeporteerd. Vaak moesten zij daar nog een of twee dagen en nachten doorbrengen, voordat het transport naar Westerbork plaatsvond. Vanuit het Joodsch Tehuis gingen zij lopend of vaker met HTM-tram 13 naar het Station Staatsspoor, van waar zij naar de kampen werden gevoerd.

In de maanden nadien werden vele Haagse Joden door de Sicherheitspolizei en de Haagse politie ’s nachts opgehaald en afgevoerd: op 16 september 1942 een groep Hongaarse en Roemeense Joden, op 2 oktober de families van de Joodse mannen uit Den Haag die in Nederlandse werkkampen in Noord-Nederland dwangarbeid moesten verrichten. Ook Joodse bejaarden, Joodse weeskinderen, Joodse psychiatrische patiënten en Joodse patiënten in ziekenhuizen werden gedeporteerd. Op 31 december 1942 vond de overval op de psychiatrische inrichting Ramaerkliniek in Loosduinen plaats, op 6 januari 1943 werden tachtig Joodse patiënten uit het Zuidwal-ziekenhuis gehaald. In de avond van 5 maart 1943 werden alle weeskinderen en het personeel van het Joodse weeshuis aan de Pletterijstraat 66 gedeporteerd.

Op 13 april 1943 maakte de Duitse bezetter bekend dat na 23 april 1943 geen Joden meer in Den Haag mochten wonen. Deze laatste Joden moesten naar Kamp Vught, maar mochten zich ook vrijwillig melden voor Westerbork. Nog slechts enkele medewerkers van de Haagse afdeling van de Joodse Raad verbleven in Den Haag. Zij zijn eind september 1943 gedeporteerd.
Ongeveer 2000 Joodse Hagenaars slaagden erin onder te duiken.

Gedempte Gracht, in de voormalige Joodse buurt. Onthulling voor het gedenkteken voor de vermoorde Joden uit Den Haag in 1967 –
foto Stokvis

Joodse slachtoffers
In minder dan een jaar – tussen augustus 1942 en april 1943 – is het merendeel van de Haagse Joden naar Westerbork en daarvandaan naar concentratie- en vernietigingskampen gedeporteerd.
Meer dan 12.000 Joodse inwoners van Den Haag zijn vermoord, dat is meer dan drie keer zoveel als alle gesneuvelde Haagse militairen, vermoorde verzetslieden, slachtoffers van bombardementen en slachtoffers van de Hongerwinter bij elkaar.

Het pand van het Joodsch Tehuis, waarvandaan de deportaties plaatsvonden, is na de oorlog gesaneerd, waarbij het oude huisnummer 27A verdween. Alleen ter hoogte van Paviljoensgracht 31 herinnert een kleine bruine plaquette aan de deportaties.

Verder lezen:

Archief Joodsche Raad, bureau Den Haag, de inventarisnummers 204-208 hebben betrekking op Den Haag en zijn online te raadplegen

Henk Ambachtsheer, Corien Glaudemans en Dick Valentijn, Den Haag – Stad in oorlog – Stad in vrede (Den Haag 2015)

Bart van der Boom, ‘De Jodenvervolging’, in: Den Haag in de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 1995) p. 143-177.

Joel Cahen ‘De deportatie van de Haagse Joden’, in: Jaarboek Die Haghe (1979) p. 244-255.
NB Onderdeel van zijn uitgebreide artikel over geschiedenis van de Haagse Joden. Op p. 252-254 geeft hij een (uitgebreid, doch onvolledig) overzicht van deportaties in de maanden november 1942 tot en met maart 1943.

I.B. van Creveld, De verdwenen Buurt. Drie eeuwen centrum van joods Den Haag (Den Haag 1989)

Corien Glaudemans De Documentatiedienst van de Haagse politie in de Tweede Wereldoorlog’, in: Jaarboek Die Haghe (2012) p. 53-103.

Corien Glaudemans, ‘Op zoek naar de Ark. De geschiedenis van de Heilige Arke of Aron Hakodesj van de Grote Synagoge in de Wagenstraat’, in: Jaarboek 20 Die Haghe (2015) p. 127-151.

Wally de Lang, Slotakkoord der kinderjaren. Herinneringen aan het Joodsch Lyceum Fischerstraat Den Haag 1941-1943 (Den Haag 2003) Op p. 262-266 kroniek van de maatregelen tegen de Joden (met name in Den Haag)