Bobbe, Bachrach, De Vries, Fink en Perlmutter- een oorlogsgeschiedenis

FacebooktwitterredditpinterestlinkedinmailFacebooktwitterredditpinterestlinkedinmail

Inleiding

Catherina van Willigenburg schreef de oorlogsgeschiedenis van haar familie. Een samenvatting staat op onze website. Onderaan deze pagina is haar hele publicatie als pdf te downloaden

Zij deed onderzoek naar:
– Hijman Bobbe, een volle neef van haar grootvader
– haar overgrootmoeder Henrica Bobbe-de Vries en haar nichtje/pleegdochter Greta Selina.
– het gezin en de familie van Abraham (achterneef van mijn opa) en Chancie Bachrach
– Ook schrijft zij hoe de Tweede Wereldoorlog voor haar grootvader Jacob Bobbe en zijn gezin was. Alle familieleden van haar grootvader Bobbe, althans diegenen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland verbleven en niet, zoals hij, gemengd gehuwd waren, zijn vermoord door de Duitsers in de vernietigingskampen Sobibor en Auschwitz.

Hijman Bobbe, een volle neef van grootvader Bobbe
Hijman Bobbe was op zaterdag 22 februari 1941 niet in Den Haag, waar hij woonde, maar in Amsterdam. Daar vonden dat weekend de eerste razzia’s plaats die aanleiding werden van de Februaristaking van een paar dagen later. Hij had de zeer twijfelachtige eer de eerste te zijn van zijn familie die door de nazi’s vermoord zou worden.
Hij werd opgepakt tijdens deze razzia en eerst naar kamp Schoorl en een paar dagen later naar Buchenwald overgebracht.
Zijn geldkaart uit dat kamp geeft aan dat hij maar liefst 350 gulden bij zich had. Het werd daar keurig geregistreerd. Blijkbaar elke keer als hij geld wilde opnemen, bijvoorbeeld om briefkaarten of postzegels te kopen, moest hij zijn handtekening zetten. Op 22 mei werd hij overgebracht naar Mauthausen in Oostenrijk. Daar stierf Hijman Bobbe op 11 augustus 1941 in de gaskamer van Slot Hartheim vermoord. Hij was 35 jaar oud.

Henrica Bobbe-De Vries

Overgrootmoeder Henrica Bobbe-de Vries
Henrica Bobbe-de Vries is op 28 augustus 1867 geboren in Den Haag. Ze is een dochter van Itzak Jacob de Vries en Rachel de la Fuente. In 1889 trouwde zij met Simon Bobbe en zij kregen vijf zonen.
Henrica Bobbe-de Vries is de moeder van mijn opa Jacob Bobbe en de oma van mijn moeder Johanna Valentina (roepnaam Annie) Bobbe.
Er werd over overgrootmoeder verteld dat zij een hele lieve vrouw was die helderziende was. Zij vertelde haar man ’s morgens al wie er die dag op bezoek zouden komen en dat klopte volgens de overlevering altijd. Haar man is in 1942 overleden en heeft de verdere verschrikkingen van de oorlog niet mee hoeven maken. Zijzelf werd opgeroepen om zich in februari 1943 te melden bij het Joodsch Tehuis op de Paviljoensgracht in Den Haag.

Sientje Bachrach
In de familie werd altijd gedacht dat overgrootmoeder Henrica Bobbe-de Vries zonder familie de deportatiereis van Den Haag naar Westerbork maakte. Nader onderzoek voor dit familieverslag leerde dat een nichtje van haar man Simon, Sientje Bachrach, haar man en kinderen op dezelfde datum opgepakt waren en deze reis ook moesten maken. Via Station Staatsspoor (nu Centraal Station) werden zij op de (goederen)trein naar Westerbork gezet. Op 23 februari 1943 werd zij daar vandaan met een goederentrein naar Auschwitz gedeporteerd waar zij op 26 februari aankwam. Onbekend is of zij gedurende deze gruwelijke reis, die drie dagen duurde in de winterkou, is overleden, of direct na aankomst door vergassing is vermoord.
Op het cartotheekkaartje van overgrootmoeder Henrica Bobbe-de Vries stond weinig informatie. Haar adres De Vliegerstraat 61 in Den Haag, datum van aankomst in Westerbork, de barak waar zij een paar nachten verbleef, de datum van het transport naar Auschwitz en het toenmalige adres van haar jongste zoon, die net als mijn opa Jacob Bobbe gemengd-gehuwd was en ook de oorlog overleefd heeft.

Henrica met haar man Simon, zoon Alex en pleegdochter Greta Selina

Greta Selina de Vries
Greta Selina de Vries werd op 22 mei 1905 in Den Haag geboren.
Zij vertrok al in 1908, 3 jaar oud, naar de Verenigde Staten om naar haar ouders, Henri de Vries en Ziepe Manischkowski, gebracht te worden die daar in 1906 al naar toe waren gegaan. In 1912 kwam zij met haar moeder terug naar Nederland. Haar moeder werd rond dezelfde tijd opgenomen in het Joods psychiatrisch ziekenhuis te Apeldoorn en kwam daar in 1942 te overlijden.
Toen Greta Selina 7 haar oud was, werd zij ingeschreven op het huisadres van overgrootmoeder Henrica Bobbe-de Vries, de zus van haar vader. Vanaf dat moment was Henrica Bobbe-de Vries niet meer haar tante, maar haar pleegmoeder is.
Mijn opa was in 1912 al vijftien jaar en zijn jongste broer, Meijer Alexander, was acht. Greta is dus samen met deze broer opgegroeid. Er waren in het gezin nog drie oudere broers, maar die waren op dat moment achttien jaar en ouder en vermoedelijk al het huis uit. Zij zijn, rond die tijd, naar de Verenigde Staten geëmigreerd en daar in de jaren ’60 van de vorige eeuw overleden.

De vader van Greta Selina de Vries bleef achter in de Verenigde Staten en had, volgens de informatie op de gezinskaart in het Haags Gemeentearchief van Den Haag, door langdurig verblijf in Amerika zijn Nederlanderschap verloren. In 1918 werd hij in de Verenigde Staten opgeroepen voor de dienstplicht en in 1923 vroeg hij een Amerikaans paspoort aan. Daaruit kan worden opgemaakt dat hij daar genaturaliseerd is.
Greta Selina ging in 1938 nogmaals heen en weer naar de Verenigde Staten, mogelijk om haar vader te bezoeken. In 1939 was zij weer terug in Nederland. Zij is dan aanwezig op het 50-jarige huwelijksfeest van haar pleegouders.
Zij bleef bij haar pleegmoeder wonen en werd op 18 januari 1943, zij was toen 37 jaar, alleen, zonder familieleden, via het kamp Westerbork op transport gezet naar Auschwitz waar zij op 21 januari van dat jaar werd vermoord.

Henrica en Greta Selina

Een onbekende baby
De zuster van mijn moeder, Catharina Maria Bobbe (tante To), vertelde haar dochter Anneke echter dat Greta Selina in de oorlog trouwde met een Joodse man en al snel een kind van hem verwachtte. Eind 1942 werd haar echtgenoot opgepakt en gedeporteerd, maar zij mocht in Den Haag blijven omdat ze hoogzwanger was.
Nadat zij bevallen was is Tante To, volgens haar eigen zeggen, aangifte gaan doen van de geboorte bij de burgerlijke stand in Den Haag. Tante To was toen net achttien jaar en dit heeft een diepe indruk op haar gemaakt. Vrij snel hierna werd Greta Selina alsnog opgepakt en via Westerbork naar Auschwitz gebracht. Tante To heeft nooit de naam van de man of het kind genoemd. Het enige dat we denken te weten is dat het een jongetje was. Op het kaartje van de Joodsche Raad van Greta Selina staat wel een ander adres dan waar mijn grootmoeder woonde.
Maar dat is de enige bron dit het verhaal van Tante To (deels) ondersteunt. Ik denk echter dat Tante To dit verhaal niet verzonnen heeft, maar we kunnen dit niet bevestigen met officiële stukken. In de archieven heb ik hier niets over teruggevonden.
Mijn moeder vertelde ooit dat zij de naam van een pas geboren jongetje niet kon vinden in het In Memoriamboek waarin alle vermoorde Nederlandse Joden in vermeld staan. Van wie dat jongentje een kind was en hoe hij heette vertelde zij niet of ik heb het niet onthouden. Misschien bedoelde zij het kindje van Greta Selina?
Ook op mededeling van het overlijden van Greta Selina in het bevolkingsregister van Den Haag, wordt geen vermelding gemaakt van een echtgenoot en/of een kind. Wij zullen waarschijnlijk nooit weten wat er met dit kindje gebeurd is…hopelijk is hij liefdevol geadopteerd.

Abraham (Aby) Bachrach, Chancie Gottlieb, Hijman, Thea Henriëtte en grootmoeder Feige

Abraham en Chancie Bachrach
Abraham Bachrach (1907-1943) trouwde in 1934 met Chancie Gottlieb (1908-1943). Zij is geboren in de shtetl Plauci Mala. Toentertijd lag dit plaatsje in Galicië (Centraal-Europa), dat deel uitmaakte van het Oostenrijks-Hongaarse Keizerrijk. Na de Eerste Wereldoorlog werd het bij Polen gevoegd en vluchtten vele Joden, waaronder Chancie en haar familie, naar Wenen.
Chancie kwam in 1925 naar Nederland en woonde acht jaar bij de familie Van Rijs, een kinderloos echtpaar op leeftijd. Misschien hielp zij in de huishouding en kon ze ook een opleiding volgen? Dit kan niet meer achterhaald worden. In 1933 verhuisde dit echtpaar Van Rijs naar het Israëlitisch oude mannen- en vrouwenhuis op de Neuhuyskade 94 in Den Haag.
Chancie verhuisde toen naar de familie van Hijman Bobbe in de Van Limburg Stirumstraat 44 in Den Haag.
Mijnheer Van Rijs (vermoord in Sobibor, 9 april 1943) is getuige van het huwelijk en staat op de huwelijksakte vermeld.
Chancie en Abraham kregen drie kinderen: Hijman (1935-1943), Thea Henriëtte (1938-1943) en Klara (1942-1943). De oma van Chancie, Feige Feldberg-Marcus (1853-1943) woonde in de oorlogsjaren ook bij hen in huis.

Klara Bachrach (1942-1943)
Chancie Bachrach-Gottlieb was in het vroege voorjaar van 1943 bij mijn moeder langs gekomen om te vragen of haar jongste kindje, Klara, van amper één jaar bij mijn moeder kon onderduiken. Dat moet een enorm zware beslissing van Chancie geweest zijn, bovendien geeft het aan dat zij zich toen heel erg bewust was van het gevaar waarin zij verkeerden.
De situatie van mijn moeder was niet dusdanig dat zij voor een kindje kon zorgen, bovendien kon zij zelf ook vervolgd en op transport gezet worden, omdat zij een Joodse vader had. De rest van haar leven zou mijn moeder blijven twijfelen of zij toch geen andere beslissingen had kunnen of moeten nemen. Mijn roepnaam in mijn kindertijd was Thea, net als de andere dochter van Chancie en Abraham. Mijn moeder wilde zo deze familie blijven herdenken.
Als zij een andere keus had kunnen maken dan was Klara Bachrach mijn tien jaar oudere pleegzus geweest.

Abraham Bachrach, procuratiehouder bij het Nieuw Israëlitisch Weekblad
In de jaren voor de oorlog was het gezin Bachrach in goeden doen, zoals dat toen heette. Abraham Bachrach was werkzaam als procuratiehouder bij de gebroeders Haagens in Rotterdam. Hij was ook leraar boekhouden, gaf bijles in dat vak en hield voor kleine bedrijfjes en particulieren hun administraties bij.
De firma Haagens, waar Abraham werkte was een drukkerij en kantoorboekhandel. De onderneming verzorgde ook de uitgave van het Nieuw Israëlitisch Weekblad. Het bedrijf was gevestigd in de Keizerstraat, in het oude centrum van Rotterdam, dat op 14 mei 1940 gebombardeerd is door de Duitsers. In 1941 zat het bedrijf op een ander adres. Ik heb niet kunnen achterhalen of Abraham daar ook gewerkt heeft. Zijn werkzaamheden voor de Joodsche Raad startten ook rond die tijd, waardoor zij hopelijk wel inkomsten hadden. En misschien kregen zij hulp van de synagoge?

Buitenlandse familieleden van Chancie Bachrach-Gottlieb komen naar Nederland (1939)
Chancies familie woonde in Wenen. Na de Anschluss (annexatie) van Oostenrijk door Nazi-Duitsland werd het daar te gevaarlijk voor de familieleden. Omdat zij Joden waren die oorspronkelijk uit Galicië kwamen werden zij als ongewenste vreemdelingen het land uitgezet. Chancie probeerde voor de kinderen van haar oudste broer en twee zussen toestemming te krijgen voor verblijf in Nederland. Dat lukte!
Op 11 januari 1939 vertrokken Herbert en Renée Fink, Thea en Adolf (Avraham) Perlmutter met een kindertransport uit Wenen naar Nederland. Oom Abraham stond garant voor alle kinderen en was ook hun voogd.

Avraham en Thea Perlmutter

Avraham Perlmutter en zijn zus Thea overleefden de oorlog. Avraham Perlmutter schreef daarover in 2017 een boek. (Moed: Het Levensverhaal van Holocaust Overlevende Avraham Perlmutter). Hij logeerde, na wat opvanghuizen, bij de familie van Abraham Bachrachs zuster Sientje. Dit gezin woonde ook in de Haagse Rivierenbuurt. Abraham, door deze kinderen werd hij oom Aby genoemd, zag actief toe op hun welzijn en godsdienstige opvoeding.
Na de oorlog verhuisde Avraham Perlmutter naar het Britse Mandaat Palestina en diende later in de Israëlische Defensiemacht, waar hij hielp de staat Israël te vestigen tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog in 1948. Hij zou zich uiteindelijk vestigen in de Verenigde Staten.

Herbert Finke

Renée Finke

Herbert en Renée Fink
Herbert en Renée Fink werden bij de familie Mozes Blok geplaatst, mogelijk aangetrouwde familie van de moeder van Abraham Bachrach, Klara Poons. Volgens de Joodsche Raad-kaart kwam Herbert op 15 augustus 1942 aan in Westerbork.
Herbert Finke arriveerde op dezelfde dag in Westerbork als het gezin van zijn pleegouder Blok. Blijkbaar reisde hij gewoon met het pleeggezin mee. Op de Joodsche Raad-kaart staat ook dat Herbert Fink ohne Aufruf naar Westerbork was gegaan. hij was dus zonder oproep naar Westerbork gereisd. Op zijn kaart staat ook W.B.H. WB staat voor Westerbork en de H erachter voor Hospitaal. Dat kan betekenen dat hij ziek was en meeging om verpleegd te kunnen worden in het ziekenhuis van Westerbork. Daar waren gedeporteerde Joodse dokters werkzaam, misschien ook wel een arts die zij kenden uit Den Haag. Zijn pleegvader Mozes Blok werd enige weken later op transport gezet naar concentratiekamp Fürstengrube (in de buurt van Auschwitz). Daar moest hij, tot zijn dood, in de mijnen werken.

Herbert werd op 16 november 1942 ontslagen uit het Westerbork ziekenhuis en woonde vervolgens enkele maanden in het Joodse weeshuis aan de Haagse Pletterijstraat 66. Maar ook daar was hij niet veilig. Op de late avond van vrijdag 5 maart 1943 viel de Duitse bezetter het weeshuis binnen. Directeur Ullmann, zijn vrouw, hun kinderen en alle andere aanwezige kinderen en personeelsleden werden met geweld uit het weeshuis gehaald en werden gedwongen in wachtende vrachtwagens te klimmen. Herbert werd ook uit het weeshuis meegenomen. Ze zijn via station Den Haag Staatsspoor op transport gesteld naar Westerbork. De meeste kinderen en volwassenen werden op 10 maart 1943 naar het vernietigingskamp Sobibór gedeporteerd, waar ze op 13 maart 1943 werden vermoord.

Zijn zusje Renée Fink kwam op 19 februari 1943 met haar pleegvader Michel Blok en zijn gezin aan in Westerbork. Hij is de zwager van Mozes Blok, de pleegvader van haar broer. Blijkbaar was zij daar gaan wonen toen het gezin van Mozes Blok gedwongen werd om naar Westerbork te verhuizen. Zij reisde met dezelfde trein als tante Sientje en mijn overgrootmoeder Henrica. Op 9 mei 1943 arriveerden hun tante Chancie en oom Aby ook hier. Oom Aby komt in dezelfde strafbarak (66) terecht als Herbert. Zullen ze contact hebben gehad? Ik hoop het. Maar dat maakt deze geschiedenis niet minder triest. Op 16 november 1943 gaan Herbert en Renée Fink op transport naar Auschwitz en worden daar 19 november vermoord.

De oorlogsjaren van Abraham Bachrach en Chancie Bachrach-Gottlieb
De familie Bachrach dook niet onder. Nederlandse Joden waren in die eerste oorlogsjaren nog in de veronderstelling dat er alleen gevaar was voor Duits/Oostenrijkse Joden. Bovendien waren zowel Abraham als zijn vrouw Chancie Gottlieb, werkzaam voor de Joodsche Raad in Den Haag. Uit documenten van de Joodse cartotheek, blijkt dat zij hierdoor een Sperre hadden. Zij waren daardoor in de veronderstelling dat zij veilig waren.
Op 22 april 1943 moesten de laatste Joden uit Den Haag vertrekken. Zo ook dit gezin. Vader, moeder, de drie kinderen en de oude oma Feige. Ze werden met bewaakte treinen naar Vught gedeporteerd.

Om aan de overbevolking van kamp Vught een einde te maken werd besloten dat op 8 mei 1942 1500 gevangenen naar Westerbork overgebracht moesten worden. Aanvankelijk zieken en ouderen, vervolgens ook grote gezinnen met meer dan vier kinderen. Als later op die dag blijkt dat het getal 1500 nog niet gehaald is worden ook sommige gezinnen met drie kinderen uitgekozen voor vertrek. Binnen enkele uren moest ook het gezin van Abraham Bachrach en de oude oma van Chancie zich klaarmaken voor vertrek. Met dit ‘grote gezinnen transport ‘ vertrokken 1280 mensen waaronder 26 gezinnen met 125 kinderen tot 16 jaar. Dit was, deze keer, in een trein voor personenvervoer.
Op 9 mei 1943 kwamen zij in Westerbork aan.

Chancie en haar kinderen werden snel na hun aankomst In Auschwitz op 27 augustus 1942 in een gaskamer vermoord. Abraham moest, onder erbarmelijke omstandigheden zonder voldoende eten, drinken, kleding en slaapgelegenheid, dwangarbeid verrichten in het kamp Birkenau.

Malka en haar man Chaim Perlmutter
Chancies zuster Malka en haar man Chaim Perlmutter, de vader en moeder van Avraham en Thea Perlmutter, waren er in 1939 in geslaagd om vanuit nazi-Oostenrijk zich, illegaal, in Palestina te vestigen.
Chancies ouders, Moshe en Frima Gottlieb, waren ook uit Oostenrijk gevlucht en in Antwerpen terecht gekomen. Daar werden zij, samen met hun schoonzoon Jacob (de vader van Herbert Fink), door de nazi’s opgepakt en gedeporteerd naar Auschwitz waar zij werden vermoord.

Jacob Bobbe
Grootvader Jacob Bobbe werd in 1897 geboren in Den Haag. Zijn vrouw Catharina Maria Hoos was in hetzelfde jaar geboren in Den Haag. Daar woonden ook de meesten van hun familieleden. Zij hebben elkaar leren kennen in de socialistische jeugdbeweging.
Zij waren beide antigodsdienstig en hebben hun geloof bij de burgerlijke stand, op enig moment na de geboorte van hun jongste kind, laten schrappen.
Jacob Bobbe voelde zich geen Jood, maar Nederlander.
Zijn familie woonde al vanaf begin 1700 in Nederland. Zijn vader en moeder gingen niet meer naar de synagoge en leefden niet volgens de Joodse tradities. Voor hem was het heel gewoon met een niet-Joodse vrouw te trouwen. Maar volgens de Duitse bezetter en helaas ook vele Nederlanders was hij Joods en moest volgens het naziregime wel vervolgd worden.
Door zijn huwelijk met de niet-Joodse Catharina Maria Hoos hoorde hij voor de Duitse bezetters bij de groep gemengd-gehuwden.
Deze grote groep van 12.000 gemengd-gehuwde Joden (een Volljude, gehuwd met een Ariër) vormde voor de Duitse bestuurders een lastig onderwerp: de gemengd-gehuwde Joden, de Mischlinge, hadden immers niet-Joodse familieleden die meeleefden en problemen konden veroorzaken.
De Duitsers besloten dat ook gemengd-gehuwde Joden gedeporteerd moesten worden. ‘Vrijwillige’ sterilisatie was een voorwaarde om van deportatie en van het dragen van ster vrijgesteld te kunnen worden.

Tegels uitsteken op Schiphol
Ook als gemengd-gehuwde Jood was Jacob Bobbe verplicht om vanaf zondag 3 mei 1942 een Jodenster te dragen.
Ook gemengd-gehuwde Joden moesten dwangarbeid verricht. Jacob Bobbe was bij een razzia opgepakt en moest op Schiphol in de brandende zon met een fruitmesje gras tussen de tegels uitsteken. Een Duitser kreeg met hem te doen en hij mocht, mede door het feit dat hij gemengd-gehuwd was, weer naar zijn huis in Den Haag gaan.

Eén J is wel voldoende
Jacob Bobbe werd, samen met zijn gezin, slachtoffer van nog een andere dwangmaatregel. Alle gezinsleden moesten naar Amsterdam verhuizen.
Toen Jacob Bobbe met zijn persoonsbewijs bij de Amsterdamse burgerlijke stand kwam werd hij door een ambtenaar ingeschreven in het bevolkingsregister van Amsterdam. Mijn opa heet J. Bobbe. De beambte keek hem aan en zei: ‘Eén J (van Jacob) is wel voldoende niet waar, mijnheer Bobbe?’ en noteerde bij mijn grootvader en zijn gezin geen J van Joods in het register. Daarop besloot mijn grootvader zich niet aan te melden bij de Joodsche Raad (die hij als verlengstuk van de nazi’s beschouwde) in Amsterdam en kwam daardoor niet op razzialijsten te staan.

Bij de Haagse Joodsche Raad had hij zich afgemeld. Dat is gebeurd op het kantoor van de Sicherheitsdienst in Den Haag. Daar stonden namelijk de bakken met de adresgegevens van Haagse Joden en daar heeft hij waarschijnlijk ook de Sperrestempel in zijn persoonsbewijs gekregen. Het Haagse kaartje is weggegooid en een nieuw Amsterdams kaartje dus nooit aangemaakt.

Jacob Bobbe ging in de laatste oorlogsjaren niet of nauwelijks de straat op. Gelukkig kon hij bij razzia’s op de zolder van de bovenbuurman schuilen. Deze bovenbuurman, Adri van Oorschot heette hij, deed dan altijd verbaasd open als er bij hem aangeklopt werd en zei dat zijn benedenburen er net woonden en dat er op twee hoog alleen een vrouw met volwassen kinderen woonde. Een man had hij daar nooit gezien.

Asterdorp
Het was de bedoeling van de Duitsers om alle, nog niet-gedeporteerde, Joden uit Nederland onder te brengen in Amsterdam. Asterdorp, was een voormalig dorp voor zogenaamde ‘a-socialen’ in Amsterdam-Noord. Zo’n driehonderd Joden werden in dit ommuurde dorpje ondergebracht, slechts tachtig van hen overleefden de oorlog. Het werd Jacob Bobbe en zijn gezin dringend aangeraden daar naar toe te gaan, maar het was niet verplicht. Veel mensen deden het wel, omdat ze geen alternatief hadden. Maar Jacob Bobbe deed dat niet.

Het gezin van Jacob Bobbe kwam redelijk ongeschonden die afschuwelijke oorlog uit, maar hadden wel doorlopend in onzekerheid en angst geleefd en ongelooflijk veel familieleden verloren.

De gepubliceerde foto’s komen uit de privé-collectie van auteur Catherina van Willigenburg

Pdf van de publicatie van Catherina van Willigenburg over haar familie Een oorlogsgeschiedenis (3) 
Aan het einde van de publicatie staat een uitgebreide lijst van geraadpleegde bronnen.