De glasfabriek van Henry Davis aan de Bierkade

FacebooktwitterredditpinterestlinkedinmailFacebooktwitterredditpinterestlinkedinmail
Karaffen met Hebreeuws opschrift uit de glasfabriek van Henry Davis - Collectie Joods Historisch Museum. Bruikleen Gemeentemuseum Den Haag

Karaffen met Hebreeuws opschrift uit de glasfabriek van Henry Davis – Collectie Joods Historisch Museum. Bruikleen Gemeentemuseum Den Haag

Henry Davis (ook genaamd Hirsch/Hirsj/Hartog David of Davison), was een Joodse industrieel die aan het einde van de achttiende eeuw in Den Haag aan de Bierkade korte tijd directeur was van een glasfabriek.

Vanuit Duitsland naar Den Haag

Henry Davis (Den Haag, april 1757–Den Haag, 25 februari 1827) was de zoon van koopman David Joseph (Enthoven, ook genaamd Bosch) en Blume Kaufmann (Loema/Bloeme/Blommetje Coopman). Zijn ouders waren afkomstig uit de omgeving van Karslruhe en hebben zich omstreeks 1750 in Brabant gevestigd. In 1752 vertrok het gezin naar Den Haag, daar legde David Joseph op 7 juni voor het stadsbestuur de Joodse burgereed af:
‘Ik sweer bij den almagtige en levendigen God die Hemel en Aarde geschapen heeft, en door Mozes zijne wetten gegeven, opregtelijk na te komen hetgeen mij alhier is voorgelezen, en zo ik in het geheel of ten deele het zelve niet na kome, ik mij alle tijdelijk en eeuwige vermaledijdinghe, plagen en straffen, onderwerpe dewelke de God Israëls over die van Sodoma, en Gomorra, Corah, Dathan, en Abiram, heeft gezonden, en alle de zodanige gedreigd die zijnen name valschelijk en ligtveerdig aanroepen, en gebruiken.
Zo waerlijk helpe, of straff mij de Almagtige, en alwetende God, schepper des Hemels, en der aerden’.
Vader David Joseph werd in Den Haag in 1753 lid van het Oudkleerkopers- of Sint-Maartensgilde. Tot dit gilde behoorden de winkeliers die tweedehands kleding en meubelen verkochten.

Een koopman uit Engeland?

In Den Haag is in 1757 Hirsch David, de zoon van David Joseph en Blume Kaufmann geboren. Op 26 april van dat jaar is hij besneden door Simon Boas.
Als volwassene hield Hirsch David regelmatig verblijf in Engeland. Daar heeft hij de naam Davis of Davison aangenomen. In de literatuur staat Henry Davis op vele plaatsen genoemd als Engelse koopman. Inmiddels weten we dat hij een Hagenaar was.
Waarschijnlijk heeft hij in Londen ook zijn eerste echtgenote Frances (Feigele) Asher (Londen, ca. 1759-Den Haag, 6 april 1795) ontmoet. Hij huwde met haar in Den Haag op 4 maart 1779. Hun oudste dochter Sarah zag een jaar later in Den Haag het levenslicht. Daarna vertrok Henry Davis met vrouw en kind naar Londen, waar hun dochters Betsy (Elisabeth) en Catharina zijn geboren.
Het overlijden van zijn echtgenote Frances maakte Henry Davis in 1795 bekend in de Nieuwe Nederlandsche Courant, een anti-orangistische krant. Dit geeft de politieke opvattingen van Davis in de Bataafse tijd aan. Zijn echtgenote ligt begraven op de Joodse begraafplaats aan de Scheveningseweg.
Meer dan twintig jaar na de dood van Frances hertrouwde Henry op 18 februari 1818 met de bijna 29 jaar jongere handelaarster in stoffen Sara Davidson (Den Haag, 1786–Den Haag, 1842), dochter van de Haagse koopman Nathan Ezechiel Davidson en Kaatje Philips (ook genaamd Kaatje Hes, Vrouwtje Philips of Vrouwtje Levi). De familie van zijn tweede echtgenote was al in de zeventiende eeuw in Den Haag woonachtig. Bij het sluiten van zijn tweede huwelijk had Henry een woning in de Voorburgse Herenstraat en Sara aan de Stille Veerkade.

Aan de Dunne Bierkade stond de glasfabriek van Henry Davis. Bedrijvigheid aan de Dunne Bierkade omstreeks 1890 - fotocollectie Haags Gemeentearchief

Aan de Dunne Bierkade stond de glasfabriek van Henry Davis. Bedrijvigheid aan de Dunne Bierkade omstreeks 1890 – fotocollectie Haags Gemeentearchief

Glasfabriek aan de Bierkade

In Engeland leerde Henry Davis het slijpen en graveren van glas. Aan het einde van de achttiende eeuw bloeide de glasindustrie in Engeland. Vooral de stad Birmingham kende veel Joodse glasfabrikanten. De beroemdste glasmaker in deze stad was Mayer Oppenheimer, die ook in Londen een glasfabriek opende. In de Engelse hoofdstad werkte ook Davis.
Ofschoon Engeland vele succesvolle glasondernemers telde, liepen de zaken van Davis in Londen niet goed. Zijn oudere broer Israël David moest hem in 1790 uit de brand helpen en machtigde de Londense notaris Barnard van Sandau om regelingen met de Engelse schuldeisers van Henry te treffen.
Davis moet er toch overtuigd van zijn geweest dat een glasonderneming ook in Nederland succesvol zou kunnen zijn. Hij keerde terug naar Den Haag en besloot aan de Dunne Bierkade een glasfabriek te openen. Hij huurde dit pand van Egbertus Bernardus ten Dall. Een van de vroegste berichten over de fabriek is opgetekend in het archief van de Haagse notaris J.F. Betschen. Jacob David Courlander, boekhouder bij de glasfabriek, verklaarde dat M.E. van Praag in september 1790 een spoedorder had afgegeven met het verzoek zijn naam en die van vrouw en kinderen op flessen te graveren.
Henri Davis werkte aan de Dunne Bierkade en woonde met zijn vrouw en drie dochters in een huurwoning in de Nieuwe Molstraat.

Glazen en karaffen van wit Engels glas

De fabriek aan de Dunne Bierkade kreeg de naam ‘Engelsche Glas Fabricq en Slijperij’. In de fabriek werden vele producten van wit Engels glas vervaardigd:
– gladde, gegraveerde en geslepen wijnkaraffen
– gladde, gegraveerde en geslepen bierglazen
En verder vele andere artikelen van wit en gekleurd Engels glas, zoals lantaarns, lampen, horloges, pendules, koetslantaarns, schilderijglas en glas voor het maken van sieraden.
De medewerkers van de Engelse glasfabriek graveerden ook teksten en wapens op bestaand glas. In heel Nederland en zelfs in Nederlands-Indië en in West-Indië kon de fabriek producten leveren.

Gegraveerde fles met de naam van Jacob Courlander, boekhouder van de glasfabriek van Henri Davis - Collectie Joods Historisch Museum. Bruikleen Gemeentemuseum Den Haag

Gegraveerde fles met de naam van Jacob Courlander, boekhouder van de glasfabriek van Henri Davis –
Collectie Joods Historisch Museum. Bruikleen Gemeentemuseum Den Haag

Graveren op glas

Een voornaam onderdeel van het werk in de fabriek lijkt het graveren op glas te zijn geweest.
Désiré Samuel van Zuiden (1881–1941), een grote kenner van de bronnen van de geschiedenis van Joods Den Haag en publicist van vele historische artikelen, was in het bezit van twee gegraveerde flessen uit de glasfabriek met de opschriften:
יעקב בן דוד קורלענדר – Jacob zoon van David Courlander
גיטיע אשת כ”ה שמואל – Gite de vrouw van de geëerde heer Samuel

Van Zuiden was een nazaat van Jacob Courlander, de boekhouder van de glasfabiek van Davis. David, de zoon van Jacob Courlander, trouwde in 1832 met Rozetta Hoven. Zij was een kleindochter van Juda David, de oudste broer van Henri Davis. Van Zuiden, de eigenaar van de afgebeelde flessen, was de kleinzoon van Rozetta en David Courlander.
Van Zuiden schonk in 1932 de gegraveerde karaffen aan het Haags Gemeentemuseum. Thans zijn de flessen in bruikleen bij het Joods Historisch Museum.

De fabriek gaat failliet

Ook in Den Haag verliepen de zaken in de glasfabriek niet voorspoedig. Al in 1794 moest Henry Davis van zijn moeder en van zijn broer Juda David geld lenen. Ook zijn neef Joseph Israël Enthoven probeerde de fabriek financieel te redden. Uiteindelijk is Davis in het jaar daarna failliet gegaan.

Handtekening van Henry Davis onder de ondertrouwovereenkomst van zijn dochter in 1804 - notaris J.S. Bach, Haags Gemeentearchief

Handtekening van Henry Davis onder het verlovingscontract van zijn dochter in 1804 –
notaris J.S. Bach, Haags Gemeentearchief

Henry Davis moet in deze tijd in paniek zijn geraakt. Volgens de toezichthouders op de failliete boedel, hield hij zich in Amsterdam verborgen. De curators gingen op 20 september 1798 met de schuldeisers een overeenkomst aan om al het nog aanwezige glaswerk van de fabriek te verkopen. Uit de eindafrekening in 1805 bleek de verkoop ƒ12159,- opgebracht te hebben. Zijn huisbaas Ezechiël Goldsmit Michelszoon ontving aan achterstallige huishuur ƒ350,- en boekhouder Jacob Courtlander ƒ108,-. Zijn broer Joseph Israël Enthoven ontving uit de failliete boedel ƒ2813,-.

Nauwe familiebanden

Henri Davis had nauwe sociale contacten met zijn Enthoven-familieleden. Zij investeerden in zijn bedrijf en hielpen hem financieel uit de brand. In 1803 lijken de ergste problemen van Davis opgelost. De voormalige glasfabrikant keerde terug naar Den Haag en ging inwonen bij zijn broer Israël David in de Bezemstraat, in het hart van de Joodse buurt achter het Spui.

Brief van Henry Davis aan het bestuur van Den Haag, waarin hij meedeelt af te zien van zijn verzoek om de familienaam Enthoven te moegen dragen, 12 december 1821 - Haags Gemeentearchief, bijlagen bij de notulen van de Burgemeesters

Brief van Henry Davis aan het bestuur van Den Haag, waarin hij meedeelt af te zien van zijn verzoek om de familienaam Enthoven te mogen dragen,
12 december 1821 –
Haags Gemeentearchief, bijlagen bij de notulen van de Burgemeesters

De band met broer Israël werd in 1804 verstevigd toen Catharina (Katrine/Kitty, Londen 1790–Den Haag 1845), de minderjarige dochter van Henry Davis, een huwelijkscontract sloot met Israëls zoon Lion (Den Haag 1787–Den Haag 1863). De musicus en succesvolle ondernemer Lion Enthoven was dus haar volle neef.
Henry Davis was op 23 september 1804 in Den Haag bij notaris J.S. Bach aanwezig bij het tekenen van de huwelijkse voorwaarden tussen zijn dochter en Lion Enthoven. De verloving leidde echter niet direct tot een huwelijk. Katrine huwde in 1806 met Mozes Israel Liebermann, na zij dood in 1812 huwde zij vier jaar later alsnog met haar neef Lion Israël, de oprichter van de Pletterij L.J. Enthoven & Comp.
Een huwelijk met een verwant was niet ongebruikelijk. In de achttiende en negentiende eeuw trouwden regelmatig Enthovens binnen de eigen familie.

Opnieuw een glasfabriek?

In 1820 diende Henry Davis bij de gemeente Den Haag voorstellen in om een ‘glasslijperij’ op te richten in het leegstaande leprooshuis in Den Haag. Dit gebouw stond aan de Bocht van Guinea die nu Huygenspark heet. Het plan werd niet uitgevoerd en het leprooshuis is in 1826 afgebroken. Op de plaats van het voormalige leprooshuis staat thans het witte paviljoen aan het Rijswijkseplein.

Grafsteen van Henry Davis op de Joodse begraafplaats aan de Scheveningseweg - fotocollectie Stichting tot Behoud van de Joodse Begraafplaats

Grafsteen van Henry Davis op de Joodse begraafplaats aan de Scheveningseweg –
fotocollectie Stichting tot Behoud van de Joodse Begraafplaats te ‘s-Gravenhage

Geen Enthoven als familienaam

In 1821 verzocht Henri Davis aan koning Willem I om, net als zijn broers, ook de familienaam Enthoven te mogen aannemen. Hij vermeldde dat hij tijdens de invoering van de Wet tot verplichte aanname van een familienaam in 1811 bij zijn dochter in Leipzig woonde en daarom niet had kunnen reageren.
Waarschijnlijk had deze familienaam in ondernemend Nederland inmiddels een goede klank, want Henri Davis verklaarde onder die naam handel te willen drijven. De koning zond het verzoekschrift door aan burgemeester en wethouders van Den Haag met de vraag om advies.
Henry Davis was verschillende malen failliet gegaan. Zijn verwanten met de familienaam Enthoven huiverden waarschijnlijk bij het idee dat Henri Davis die zo vele financiële problemen had gehad hun naam zou gaan dragen. Het moet na aandringen van familieleden zijn geweest, dat Davis besloot zijn verzoek om naamswijziging in te trekken.
Op 12 december 1821 schreef Davis aan het stadsbestuur van Den Haag: ‘Ingevolge overeenkomt met mijn famille, zie ik af van het ontwerp om mijn naam te veranderen in dien van H. Enthoven, waarvan ik de eer heb aan U Hoog Edelachtbare hiermede kennis te geven’.
Onder de naam Davison woonde hij de laatste jaren van zijn leven in Den Haag. Hier overleed de voormalige glasfabrikant op 25 februari 1827. Twee dagen later is hij begraven op de Joodse begraafplaats aan de Scheveningseweg. Op zijn grafsteen staat de naam: Hirsj, zoon van David Enthoven. Na zijn dood mocht Henry Davis eindelijk de familienaam Enthoven dragen.

Met dank aan rabbijn Marianne van Praag, Lonnie Stegink, hoofd Kenniscentrum van het Joods Historisch Museum, en Birgitta van Blitterswijk

—————————-
Verder lezen

Literatuur:
D.S. van Zuiden, ‘Een klein industrieel in Den Haag’, in: Oud-Holland. Tweemaandelijksch Nederlandsch Kunsthistorisch Tijdschrift, 42, I-VI (1925) pp. 52-54.
NB Désiré Samuel van Zuiden (1881-1941) was een grote kenner van de bronnen van de geschiedenis van Joods Den Haag en publiceerde vele historische artikelen. Hij was bestuurslid van de Geschiedkundige Vereniging Die Haghe.

P.H. Enthoven, Kroniek van het geslacht Enthoven (1991)

Samuel Kurinsky, Glassmaking. A Jewish tradition. Part V: England Attains an Industry. Fact Paper 6-V (1991-2002); online publicatie over de geschiedenis van Joodse glasmakers (geraadpleegd augustus 2015)

Bronnen:
Voor de regelingen met de Engelse schuldeisers in 1790: Haags Gemeentearchief, bnr. 0372-019, inv.nrs. 4402-4403, notaris Marcus Sijthoff, 29 maart 1790, 14 juni 1790, 2 augustus 1790
Voor de naamswijziging: Haags Gemeentearchief, bnr. 0352-01, inv.nr. 207, bijlage bij de notulen van de burgemeester van 14 september 1821