De Haagse Filmstad van Loet C. Barnstijn

FacebooktwitterredditpinterestlinkedinmailFacebooktwitterredditpinterestlinkedinmail

door Raymund Schütz

Loet C. Barnstijn – Haagsche Courant 1935

Inleiding
Op 12 oktober 1935 werd bij Den Haag op het Landgoed Oosterbeek het complex Filmstad geopend. Het lag op de plaats van het huidige Oosterbeek bij Clingendael, langs de Benoordenhoutseweg op het grondgebied van Wassenaar. Dit project was een bewijs van de enorme geldingsdrang van de ondernemer, filmmaker en filmvertoner Loet Cohen Barnstijn (1880-1953). Vele kranten schreven erover. Zo schreef de columnist Causeur in Tubantia er een wat zure column over:

‘Daar, rondom “Filmstad Barnstijn” zal natuurlijk een groot straten complex ontstaan, die zich in dit eigenlijke Den Haag zal inwoekeren. We denken dan rondom ’t Loet Barnstijn-plein, een Jantjesstraat, een Henriëtte Davidspark, een Jan Kaartgracht en een Roland Varnokade. ’t Gaat goed worden in onze randwijken en ten spijt van treurige begrootingen en omwentelende economische maatregelen is daar aan de grens der stad een groot gebeuren in uitzicht, dat mogelijk ons land op filmproductief gebied naast Holland als lucht-vaartmogendheid, internationaal naar boven zal werken. Ons land “ende desespereert” nimmer, maar gaat kranig crescendo, waar het geldt zich een plaats in te ruimen in de gelederen der vooraanstaande Europeesche staten.’

 

Landgoed Oosterbeek. In het landhuis waren de kantoren van Barnstijn gevestigd – Haagsche Courant 23 januari 1935

De Loetafoon
Al in 1929 had Barnstijn grote bekendheid vergaard en geld verdiend met zijn zogenaamde ‘Loetafoon’. In 1929 was Barnstijn bij Philips binnengestapt, met de opmerking: ‘Ik heb films, ik heb bioscopen. Nu heb ik nog apparatuur nodig voor het vertonen van geluidsfilms. Als jullie die ontwikkelen, heb ik een markt.’ De Loetafoon werd door Philips in productie genomen. Het apparaat bestond uit een grammofoonspeler die via een synchronisatiemotor aan een filmprojector werd gekoppeld. Door de synchronisator hadden projector en platenspeler dezelfde snelheid. Als de constellatie op toeren was geraakt, kon de film — waarop een kwikcontactje zat — worden aangezet. Zodra dit contactje was gepasseerd, ging de naald automatisch op de plaat en kon de geluidsfilm beginnen.

De grammofoonspeler lijkt op een barkruk, de naald op de punt van een punaise, en het geheel werd verlicht door een bureaulamp. Philips verkocht de Loetafoon aan ongeveer een kwart van de Nederlandse bioscopen en ook Barnstijn verdiende er goed geld mee.

Loetafoon van Loet Barstijn. De bioscoop kreeg geluid – afbeelding Vrije Volk 27-10-1988

Een Nederlands Hollywood?
Bij de aankondiging van het plan eind januari 1935 had Barnstijn veel vertrouwen in de toekomstmogelijkheid van de Nederlandsche film. Nederlandse schrijvers zouden de scenario’s maken, Nederlandsche musici, Nederlandse acteurs en actrices, Nederlandse kunstenaars en technici, figuranten en arbeiders zouden in de nationale filmindustrie een emplooi kunnen vinden. En anders zouden buitenlanders moeten worden ingehuurd om de eerste kinderziekten te verhelpen.

‘Wanneer de Nederlandsche filmindustrie aldus gegroeid zal zijn, wanneer wij het geld voor films in eigen land kunnen houden, zal op den duur’ — aldus is de zienswijze van den heer Barnstijn — ‘de contingenteering van het buitenlandsche filmproduct niet achterwege kunnen blijven.’

Een filmschool in Den Haag
Kortom, de bescherming van het binnenlandse product zou inhouden dat de import van films aan banden werd gelegd. Maar een groot probleem was het gebrek aan Nederlandse acteurs, maar ook daar had Barnstijn een oplossing voor:

‘Waar ons land nog over een zeer beperkt aantal filmacteurs en -actrices beschikt, zullen in de naaste toekomst, willen de plannen verwezenlijkt kunnen worden, personen met talent en aanleg tot filmspeler worden opgeleid. Daartoe zal in “Filmstad” een filmschool worden opgericht, waar jonge artisten, onder bekwame leiding, kunnen worden geschoold. De heer Barnstijn zag de leiding van deze school gaarne opgedragen aan den Nederlandschen dramaturg en regisseur Eduard Verkade.’

Na twee, uiterlijk drie jaar hoopte Barnstijn in geheel Nederland vijftig nieuwe bioscooptheaters te hebben opgericht, zodat voor het Barnstijn-product genoeg afzet was verzekerd. Een zelfvoorzienende filmindustrie, die de werkgelegenheid niet alleen in Wassenaar, maar in de hele residentie zou verruimen bood in de die crisisjaren perspectief. Barnstijn had er alle vertrouwen in dat zijn initiatief zou leiden tot een Nederlands Hollywood.

Filmset van Merijntje Gijzen in 1936, links regisseur Kurt Gerron – afbeelding Wikipedia

De verfilming van Merijntje Gijzen’s jeugd
Den Haag als centrum van de Nederlandse filmindustrie, met een acteursschool en een grote productie van huisgemaakte films. Een Holly- of Bollywood avant la lettre. Het is er niet echt van gekomen, maar het begin was veelbelovend. In Filmstad, dat bestond uit een kantoor, een filmopslag, een geluidsstudio en een technische werkplaats, werd in de zomer van 1936 de succesvolle film Merijntje Gijzen’s jeugd, naar de romancyclus (1925-1928) van A.M. de Jong, opgenomen.

Na het succes van ‘De Jantjes’ had filmproducent Barnstijn naar een opvolger gezocht. Het werd de verfilming van A.M. De Jongs populaire streekromancyclus ‘Merijntje Gijzen’s jeugd’, waarin het eenvoudige Brabants jongetje Merijntje allerlei avonturen beleeft. In mei 1936 begonnen de opnamen in Barnstijns Filmstad-studio’s in Wassenaar, met de Duitse emigrant Kurt Gerron (1897-1944) in de regiestoel. Merijntjes oudere broer werd gespeeld door een elfjarige Kees Brusse, die zijn filmdebuut maakte.

Ondanks de juichende kritieken, ‘Een enorme stap voorwaarts in de Hollandse filmindustrie’, schreef het socialistische dagblad Het Volk, zou Merijntje Gijzen’s jeugd Barnstijns laatste speelfilm worden. De boekverfilming bracht te weinig op om Filmstad draaiende te houden.

De ondergang van filmstad
Na 1936 trokken de financiers van Nederlandse speelfilms zich terug. Barnstijn produceerde hierna nog een aantal documentaires. Filmstad werd verhuurd aan andere filmproducenten. ‘Oranje Hein’ werd er opgenomen en de film waarmee koningin Wilhelmina’s regeringsjubileum in de bioscopen werd gevierd, getiteld ‘Veertig Jaren’. ‘Boefje’ van City Film in Den Haag was de laatste avondvullende speelfilm die in Filmstad werd gemaakt.

Filmregisseur Kurt Gerson/Gerron
Voordat Kurt Gerson (Kurt Gerron was zijn artiestennaam) als regisseur naar de Filmstad van Barnstijn kwam was hij in Duitsland een gevierd acteur geweest.

In de Tweede Wereldoorlog raakte hij zijn werk kwijt. Tijdens de bezetting kon hij een functie bij de Joodsche Raad in Amsterdam krijgen, die hem uitstel van transport opleverde: leider Bagagedienst Joodsche Schouwburg. Later kreeg hij een Ausnahme-bescheinigung (Au Be) wat weer uitstel opleverde. Maar toen de Joodsche Raad werd opgeheven, op 29 september 1943, werd hij naar Westerbork overgebracht (barak 83). Hij werd op 25 februari 1944 gedeporteerd naar Theresienstadt. Daar heeft hij onder dwang van de nazi’s gefilmd, waarvan enige fragmenten bewaard zijn gebleven. Uiteindelijk is hij op 28 oktober 1944 in Auschwitz vergast.

Joodsche Raad-kaart van acteur Kurt Gerson (Kurt Gerron)

Het lot van Barnstijn en Filmstad na 1940
Tijdens de Duitse inval in mei 1940 was Barnstijn onderweg naar de Verenigde Staten en overleefde daar de oorlog.

Op het terrein van Filmstad werden in de Meidagen van 1940 meer dan 500 gearresteerde NSB’ers  geïnterneerd. Na het bombardement op de Maasstad bood het terrein onderdak aan honderden Rotterdammers. Eind 1940 werden er Duitse militairen op het landgoed ingekwartierd.

Omdat Barnstijn Joods was, werden zijn filmverhuurmaatschappijen en productie-ondernemingen onder een Verwalter (Duits toezicht) geplaatst. Filmstad werd door de bezetter als een belangrijk object beschouwd. Namens de bankier W.H. Mähler werd Filmstad door de Duitse beheerder voor 135.000 gulden verkocht aan de UFA (Universum Film AG), het grote Berlijnse filmbedrijf dat geheel onder toezicht stond van het Hitler-bewind. Er werden opnames gemaakt voor amusementsfilms van de UFA, maar later werd Filmstad ontruimd. De gebouwen werden aan het einde van de oorlog gebruikt om er V1-raketten, die vanuit het Haagse Bos op Londen werden afgevuurd, te vullen met brandstof. Als tegenmaatregel bombardeerden de Engelsen het complex.

Bericht van overleijden van Loet C. Barnstijn in het Algemeen Dagblad van 28-12-1953

Rechtsherstel?
Toen Barnstijn na de oorlog terug was in Nederland, voerde hij een proces om schadeloosstelling voor zijn verloren bezit. De Raad voor Rechtsherstel oordeelde echter dat de verkoop op rechtmatige wijze was gebeurd. Barnstijn had wel recht op een deel van de verkoopprijs.

Omstreeks 1950 keerde Barnstijn terug naar de Verenigde Staten. Daar is hij op 25 december 1953 overleden.

Een klein gedenkteken
Op het terrein van Landgoed Oosterbeek hangt direct na de ingang op een woonhuis een klein gedenkteken dat herinnert aan de voormalige Filmstad.

Bronnen:

Ingo Schiwek, Weil wir lieber im Kino sitzen als in Sack und Asche, Der deutsche Spielfilm in den besetzten Niederlanden 1940-1945, Niederlände Studien BD 28 (Waxmann, Münster/New York 2001)

De krantenwebsite van de Koninklijke Bibliotheek Delpher.nl

Haagvaarder 38 – Klein Hollywood in park Oosterbeek – SHIE

filmfun62.pdf (thysockersenfilms.com)

Arolsen Archives