Honderd jaar lang was aan de Korte Poten 32 in Den Haag de juwelierszaak Dreese gevestigd.
Diamantslijper in Scheveningen
In de achttiende eeuw waren voorouders van de huidige generatie van de Dreese-familie reeds werkzaam als diamantslijpers in Amsterdam.
Juda Joel (Joepie) (1821-1906) was de eerste Dreese-telg die zich als diamantslijper in Den Haag vestigde. Zijn werk was beroemd. Voor zijn komst naar de residentie werkte hij in Amsterdam voor diamantslijperij Metz & Citroen. Hij is de betovergrootvader van de Dreese-familie van de juwelierszaak aan de Korte Poten 32 te Den Haag. Op 7 november 1885 verhuisde hij met zijn gezin naar Scheveningen en begon hij daar aan de Havenkade 65 een kleine diamantslijperij. In het aangrenzende pand op nummer 63 werkte zijn zoon Meijer als diamantslijper. De bekendheid van Juda reikte tot over de landgrenzen. Prins Albert van Pruisen, kleinzoon van koning Willem I, en zijn echtgenote verbleven regelmatig in Den Haag en bezochten dan de bekende diamantslijperij van Juda Dreese, waar zij juwelen kochten.
In 1891 vertrokken Juda Dreese en zijn vrouw Anna Dreese-Cachet (1841-1900) met hun kinderen naar Parijs. Juda Dreese ging daar werken voor een filiaal van diamantslijperij Citroen.
Alleen zijn zoon Meijer Dreese (1865-1914) bleef met zijn gezin aan de Havenkade wonen en werken als diamantslijper. Hij huwde op 23 november 1887 met Duifje Schuijer (1869-1931). In de Keizerstraat 281a in Scheveningen handelde hij na zijn huwelijk samen met zijn jonge echtgenote gedurende een korte periode in zilver en juwelen. Duifje en Meijer Dreese kregen drie zonen: de musicus Juda (Jules) Dreese (1888-1953), Abraham (Albert) (1897-1961) en Henri (1901-1962).
Juda Dreese in Parijs
Juda Dreese woonde met zijn gezin in Parijs in de wijk Montmartre en had daar contact met andere kunstenaars.
Dreese was goed bevriend met de gebroeders Querido, die later de bekende uitgeverij zouden oprichten. Eind negentiende eeuw waren de Querido’s evenwel zeer arm. In de familie Dreese gaat nu nog het verhaal dat als zij weer eens in Parijs kwamen logeren bij de familie Dreese en de vraag werd gesteld hoe lang zij zouden blijven, dat dan het antwoord was: ‘zij blijven tot dat zij geld genoeg hebben om een treinkaartje naar huis te kopen’.
Juda Dreese overleed in Parijs in 1906. Het Algemeen Handelsblad van 29 oktober 1906 maakte melding van zijn overlijden. De krant noemde hem de “bekende Amsterdamsche kunstdiamant slijper […..] Tot zijn kunstarbeid in diamant behoorde het Amsterdamsche en Haagsche wapen en een lantaarn (deze laatste in het bezit van de koning van Engeland).’
Van muziekonderwijzer tot diamantslijper
Kort nadat zijn ouders naar Parijs waren gegaan, vertrok Meijer Dreese vanuit Scheveningen naar de binnenstad van Den Haag en vond daar een woning aan de Turfmarkt 19. In 1895 verhuisde hij naar de Turfmarkt 29a. In deze tijd werkte hij niet langer als diamantslijper of juwelier, maar als muziekonderwijzer. Vier jaar later betrok het gezin Dreese opnieuw een andere woning. Op het woonadres in de Korte Koediefstraat 14a ging Meijer Dreese zijn oude beroep van diamantslijper opnieuw uitoefenen. De behoefte aan goede woon- en werkruimte zal ertoe hebben geleid dat diamantslijper Meijer vaak van woning wisselde: van 1901-1904 woonde hij aan de Fluwelen Burgwal 31 en van 1904-1906 aan de Schouwburgstraat 1.
Een juwelierszaak aan de Korte Poten
In 1906 vonden Meijer Dreese en zijn echtgenote een winkel aan de Korte Poten 10, waar zij een juwelierszaak openden. De jonge Meijer overleed op 20 maart 1914. Hij was pas 48 jaar oud. Na het overlijden van haar man Meijer Dreese hertrouwde Duifje op 5 april 1916 met de weduwnaar Aaron van Leeuwen (1866-14 januari 1943, Auschwitz) en betrok met haar nieuwe echtgenoot voor een korte periode een winkel aan de Korte Poten 36. Op 3 januari 1918 kwam de juwelierszaak uiteindelijk in het mooie pand aan de Korte Poten 32 terecht, waar Duifje met Aaron van Leeuwen de winkel verder heeft uitgebouwd. Het monumentale pand dateert van het begin van de zeventiende eeuw.
Sophia, de dochter van Aaron van Leeuwen, huwde in 1921 met Abraham Dreese. Zij kregen in 1922 hun zoon Marius. Duifje overleed in 1931. Haar echtgenoot en zoon Abraham gingen verder in de winkel aan de Korte Poten 32.
De Tweede Wereldoorlog
De juwelierszaak aan de Korte Poten kon tijdens de Tweede Wereldoorlog openblijven, omdat de aandelen van N.V. Dreese Juweliers tijdig waren overgedragen aan Mr. Fijn van Draat, de advocaat van de familie Dreese.
Aaron van Leeuwen is in 1943 in Auschwitz vermoord. Zijn kleinzoon Marius Dreese vond een onderduikadres in de Breestraat in Leiden. Hij kreeg in 1942 in Den Haag een oproep voor vertrek naar Duitsland. Via zijn oom (een broer van zijn moeder) Jacob (Jacques) van Leeuwen vond hij in juli 1942 in Leiden een onderduikadres in de Breestraat 58 bij Suze en Gerard Jonk in hun leerververij. Zijn ouders Abraham en Sophia van Leeuwen doken onder in een studentenhuis aan de Aalmarkt. Daarna verhuisden ook zijn ouders, zijn oom Jacob met zijn vrouw Rosine en nog vier andere onderduikers naar dit onderduikadres aan de Breestraat, dat tenslotte negen Joodse onderduikers herbergde. Mr. Fijn van Draat zorgde ervoor dat een verzetskoerier de opbrengsten van de juwelierszaak naar de onderduikers in Leiden bracht.
Heropening van de juwelierszaak aan de Korte Poten
Dankzij de goede zorgen van het echtpaar Jonk, overleefden alle negen onderduikers in de Leidse Breestraat de oorlog. Suze en Gerard Jonk kregen voor hun moedige hulp na de oorlog postuum op 26 januari 1998 een Yad Vashem-onderscheiding.
Na de oorlog droeg advocaat Mr. Fijn van Draat alle aandelen weer over aan de familie Dreese. Albert Dreese en zijn vrouw Sophia Dreese-van Leeuwen keerden terug in de winkel. Aan de Korte Poten 32 is Dreese Juweliers bijna honderd jaar gevestigd geweest.
Het winkelpand is een gemeentelijk monument.
Met dank aan Bert Dreese
—————————-
verder lezen
Ghetto fighters House Museum, Israël, verklaring van Marius Dreese over zijn onderduikperiode bij de familie Jonk in Leiden