











Inleiding
De familie Dunkelgrün emigreerde in 1918 vanuit Polen naar Duitsland en tien jaar later naar Nederland. Het gezin belandde in Den Haag waar de uit Warschau afkomstige Menasche (Manasche/Moritz) Dunkelgrün de ‘Gordijnenfabriek en Tamboureerinrichting Moritz Dunkelgrün’ oprichtte. In 1934 begon hij de Eerste Hollandsche Gordijnen- en Kleedjesfabriek N.V. aan de Prinses Mariestraat 9 in Den Haag. Het pand aan de Prinses Mariestraat werd gehuurd van de Stichting Maatschappij der Israëlieten in Nederland.

Aan de Prinses Mariestraat 9 was sinds 1934 de Eerste Hollandsche Gordijnen- en Kleedjesfabriek N.V. van Menasche Dunkelgrün gevestigd –
foto juli 2022
Een gordijnen- en kleedjesfabriek
In de chique ‘Gordijnenfabriek en Tamboureerinrichting Moritz Dunkelgrün’ aan de Prinses Mariestraat werden fraaie vitrages gemaakt met kant en borduurwerk. Op de tamboereerafdeling vervaardigden naaisters op de kostbare stoffen met fijne haaknaaldjes figuren of brachten er applicaties op aan.
Menasche Dunkelgrün wilde vooral raambekleding van goede kwaliteit verkopen. Maar daarin was hij niet succesvol. Kostbare kwaliteitsartikelen verkochten nauwelijks in de crisistijd. In 1932 ging de zaak bijna failliet. Menasche en zijn vrouw Miriam (Marjem/ Mariem) Dunkelgrün-Bienenfeld besloten hun woning aan de Balistraat te verlaten en een deel van de fabriek aan de Prinses Mariestraat in te richten als woonhuis.
Op aandringen van zoon Jopi (Josef) besloot Menasche dat de fabriek behalve mooie en dure vitrages, ook raambekleding van goedkope materialen zou gaan maken. De Gordijnenfabriek en Tamboureerinrichting was daarna verleden tijd. Op 5 november 1934 opende Menasche in zijn nieuwe woonhuis aan de Prinses Mariestraat de Naamloze Vennootschap ‘Eerste Hollandsche Gordijnen- en Kleedjesfabriek’. In de fabriek werden gordijnen, kleedjes en ‘aanverwante artikelen’ geproduceerd.

Menasche Dunkelgrün –
collectie familie Dunkelgrün
Eigenaar-directeur Menasche Dunkelgrün had voor ƒ9000,- aan aandelen in de nieuwe gordijnenfabriek gestopt. Mede-aandeelhoudster was de weduwe E. Kan van de manufacturenhandel aan de Stille Veerkade 19 in Den Haag. Zij bezat voor een bedrag van ƒ1000,- aan aandelen in de onderneming. Hijman Louis Alexander Kan was commissaris in de firma. Op 2 februari 1935 liet Menasche zijn fabriek inschrijven bij de Kamer van Koophandel in Den Haag.

Haagsche Courant, 18 april 1936 –
collectie Delpher.nl
Een overvol woonhuis in de Prinses Mariestraat
Het was druk in het grote woonhuis aan de Prinses Mariestraat 9. Menasche, zijn vrouw Miriam en hun drie kinderen bevolkten de eerste drie verdiepingen. Helemaal bovenin het pand op de vliering was het naaiatelier. Daar zaten zestien meisjes achter naaimachines gordijnen te maken en stonden ook de voorraden stoffen opgeslagen.
De goedkopere gordijnen die op het naaiatelier werden vervaardigd vonden gretig aftrek. Zoon Jopi kreeg dus gelijk. De eerste grote klant was Vroom & Dreesmann en al snel volgde ook De Bijenkorf. Met weverijen in Twente deed Jopi goede zaken. Ook slaagde hij erin in Zwitserland en Frankrijk mooie geborduurde stoffen te kopen.
In 1939 was de jaaromzet van de firma ƒ103.797,79 (in 2021 ca. €1.055.685,-). In de onderneming waren toen 26 mensen aan het werk.
Dreiging vanuit Duitsland
Sinds de Kristallnacht in 1938 begreep de familie Dunkelgrün dat ook Nederland niet de veilige haven was waarop iedereen had gehoopt. Jopi nam al vroeg maatregelen en bracht bij elke buitenlandse zakenreis spaargeld naar banken in Frankrijk en Zwitserland. Met een Zwitserse stoffenfabrikant had hij afgesproken dat deze hem telkens te veel zou rekenen voor geleverde stoffen en dat hij het te veel betaalde voor hem in depot zou houden. Ook kocht Jopi kleine diamanten die tijdens een vlucht gemakkelijk zouden zijn mee te nemen.

Jopi Dunkelgrün op oudere leeftijd –
foto collectie familie Dunkelgrün
Tweede Wereldoorlog – de eerste veranderingen in de vennootschap
Meteen na het uitbreken van de oorlog in mei 1940 haalde Jopi zoveel mogelijk geld van de bank. In de maanden daarna traden in de fabriek al snel veranderingen op. Hijman Louis Alexander Kan trad op 27 september 1940 af als commissaris in de firma. Miriam Dunkelgrün-Bienenfeld, de echtgenote van Menasche, werd de nieuwe commissaris en de weduwe Kan verkocht die dag haar aandelenpakket aan Menasche.
Een Duitse Verwalter in de Eerste Hollandsche Gordijnen- en Kleedjesfabriek
Op 21 april 1942 werd Gustav Maximilièn Adolphe Reiche aangesteld als Verwalter, een door de Duitse bezetter aangewezen zaakwaarnemer. Verwaltung betekende in de praktijk dat ondernemingen met Joodse eigenaren in beslag werden genomen en de Joodse eigenaren werden ontslagen. Verwalter Reiche was een Duitse importhandelaar. In Den Haag had hij een fraaie woning aan de Nieuwe Parklaan 141 en later – na de evacuatie van Scheveningen – een huis aan de Wassenaarseweg 42a.
De aanstelling in de fabriek van Menasche Dunkelgrün kreeg Reiche, omdat hij Frontkämpfer (frontsoldaat) was geweest. De Gordijnen- en Kleedjesfabriek werd vanaf dat moment aangeduid als een ‘Frontkämpferbetrieb’ (firma van een frontsoldaat). Jopi Dunkelgrun herinnerde zich Reiche als een lomperik die vooral commando’s stond uit te delen aan de vrouwen die op de naaiafdeling werkten.
Het gezin Dunkelgrün zag dat het na de Duitse bezetting bergafwaarts ging met Nederland en vooral de Joodse Nederlanders werden bedreigd. In 1942 besloot de familie naar Zwitserland te vluchten.
De diensten die zich in bezet Nederland bezighielden met de Verwaltung en liquidaties van Nederlandse onderneming met Joodse eigenaren, de Deutsche Revisions- und Treuhand- Aktiengesellschaft en de Wirtschaftsprüfstelle in Arnhem correspondeerden over de firma. De Deutsche Revisions- und Treuhand-Aktiengesellschaft schreef op 20 augustus 1942: ‘dass die beiden jüdischen Familien Dunkelgruen senior und junior am 10.8.42 geflüchtet sind’ (dat de beide Joodse families Dunkelgruen senior en junior op 10 augustus 1942 zijn gevlucht). Dunkelgrün senior is Menasche Dunkelgrün, de junior zijn zoon Jopi. Volgens dit schrijven had Menasche ƒ1000,- uit de kas van de onderneming gehaald. Wat kennelijk onbekend was dat Jopi al sinds 1938 veel geld op buitenlandse banken had gestald. De vlucht had al in juli 1942 plaatsgevonden.
1943-1944 – achteruitgang en sluiting van de fabriek
De bedrijfsleiding in handen van Verwalter Reiche liep niet al te best. Op 27 juli 1943 schreef Reiche aan de Deutsche Revisions- und Treuhand-Aktiengesellschaft over de reden van de achteruitgang van de fabriek. Door de vlucht van de Joodse eigenaar Dunkelgrün in 1942 en de deportatie (in de brief ‘het wegvoeren’) van de Joodse fabriekmedewerkers stond hij er alleen voor. Zonder de Joodse medewerker Weinberg, die al tien jaar bij de firma werkzaam was, kon hij het bedrijf met moeite leiden. In 1943 had hij nog slechts vijf vrouwen in dienst in de leeftijd van 17 tot 22 jaar. Zij maakten en repareerden gordijnen, maar daarmee was nauwelijks iets te verdienen. Daarom zag hij zich gedwongen op 11 juni 1943 de fabriek stil te leggen.
Eind juli 1943 kon de fabriek weer worden opgestart. De bedrijfsleiding kwam in handen van een nieuwe Verwalter, J. van Dijk uit Leiden, die daar een fabriek had waar babykleding werd gemaakt. Maar ook hij bleek een mislukking. Dat gold ook voor de derde Verwalter, Emil Otto Stöckermann, van de Provenierssingel 39 in Rotterdam.
Uiteindelijk besloot de bezetter in december 1943 de Eerste Hollandsche Gordijnen- en Kleedjesfabriek in Den Haag geheel te liquideren. Op 8 december 1943 kreeg de in Den Haag woonachtige Friedrich Siegert de opdracht de onderneming op te heffen. Op 24 mei 1944 taxeerde makelaar C.J. Pelle, Prins Hendrikkade 20 in Amsterdam, in opdracht van Siegert de inboedel. In de fabriek stonden onder meer vele naaimachines en een stoommangel. De waarde van de aanwezige inboedel taxeerde hij op ƒ7220,65 (waarde in 2021 ca. € 49.097,-) en die van de aanwezige stoffenvoorraad op ƒ11.414,62 (waarde in 2021 ca. € 77.617,-)
Na de liquidatie heeft Omnia de voorraad en de inboedel laten weghalen. Omnia was een Duitse instelling die tijdens de Tweede Wereldoorlog van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied Arthur Seyss-Inquart de opdracht had gekregen een deel van de liquidaties van Joodse bedrijven in Nederland uit te voeren.
De vlucht naar Zwitserland
De meeste leden van de familie Dunkelgrün wisten Zwitserland te bereiken en overleefden daar de oorlog. Alleen Menasche Dunkelgrün werden gepakt in Frankrijk en gedeporteerd naar het vernietigingskamp Auschwitz, waar hij op 21 september 1942 is vermoord.

Personeel gezocht, advertentie in Het Binnenhof op 2 november 1948. Na de Tweede Wereldoorlog is de Eerste Hollandsche Gordijnen- en Kleedjesfabriek N.V. weer geopend –
collectie Delpher.nl
Terugkeer in Nederland
Eind 1945 waren de leden van de familie Dunkelgrün die de oorlog hadden overleefd weer terug in Nederland. Jopi Dunkelgrün heeft na de oorlog de gordijnenfabriek weer opgebouwd.
Geraadpleegde bronnen
NIOD (Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam), collectie 94f, Collectie dossiers afkomstig uit de archieven van de Omnia-Treuhandgesellschaft m.b.H., de Deutsche Revisions- und Treuhand A.G. (Zweigniederlassung Den Haag) en de Wirtschaftsprüfstelle, inv.nr. 4900 Eerste Hollandsche Gordijnen- en Kleedjesfabriek N.V. te ’s-Gravenhage
Haags Gemeentearchief, bevolkingsregister
Digitaal Joods Monument: joodsmonument.nl
John Dunkelgrun schreef een meeslepend boek over de wederwaardigheden van zijn familie: Waarheen moet ik gaan. Familie-epos over de omzwervingen van een Pools-Joodse en een Hongaars-Joodse familie op de vlucht (uitgeverij Gibbon books, 2022). Daarin verhaalt hij uitgebreid over de vlucht naar Zwitserland.
informatie over het boek: https://www.joodserfgoeddenhaag.nl/familie-epos-de-dunkelgruns-uit-polen-de-kulcsars-uit-hongarije/
Zie over de Yad Vashem-uitreiking aan Pacifico Marchesini. Hij hielp de familie Dunkelgrün bij de vlucht uit Nederland:
https://www.joodserfgoeddenhaag.nl/yad-vashem-onderscheiding-voor-pacifico-marchesini/