Inleiding
Bestuurslid van de Stichting Joods Erfgoed Den Haag dr. Corien Glaudemans deed onderzoek naar de onbekende geschiedenis van honderden Joodse mannen uit Den Haag die in 1942 gedwongen waren dwangarbeid te verrichten in een van de Nederlandse werkkampen in Noordoost-Nederland. Haar onderzoek werd eind vorig jaar in het Jaarboek van de Geschiedkundige Vereniging Die Haghe gepubliceerd en is nu ook in boekvorm verschenen.
Werkkampen in ontginningsgebieden
Aan het einde van de jaren dertig van de vorige eeuw richtte de Rijksdienst voor de Werkverruiming in Noordoost-Nederland verschillende kampen in, waar tienduizenden werkloze Nederlandse mannen moesten werken in ontginningsgebieden van de Nederlandsche Heidemaatschappij. In 1941 werden de kampen verbouwd en ingericht voor het onderbrengen van Joden. In oktober van dat jaar besloot Arthur Seyss-Inquart, de Rijkscommissaris ‘voor de bezette Nederlandse gebieden’, Joden die – voornamelijk door zijn maatregelen – werkloos waren geworden aan het werk te zetten in de reeds bestaande werkkampen van de Rijksdienst voor de Werkverruiming.
Het begin
Al in het eerste oorlogsjaar begonnen de anti-Joodse maatregelen. In november 1940 stelde de Duitse bezetter Joodse ambtenaren op non-actief. Hun ontslag volgde vijf maanden later. Het aantal werklozen nam verder toe toen kort daarna Joodse bedrijven in beslag werden genomen en hun Joodse werknemers ontslag kregen. Ook Joden in andere beroepsgroepen, zoals musici, raakten hun inkomsten kwijt. In de zomer van 1941 werden de Joodse werkkampen een onderwerp van gesprek. De uit Den Haag afkomstige Meyer [Meijer] de Vries was Algemeen Adviseur van het hoofdbestuur van de Joodse Raad. Hij had over de tewerkstelling van werkloze Joden contact gehad met onder meer de Rijksdienst voor de Werkverruiming en de Nederlandsche Heidemaatschappij. De Duitse bezetter zag direct het voordeel van deze plannen, een deel van de mannelijke Joden zou dan uit de steden verdwijnen en de kans op verzet zou verminderen.
De opdracht om de Joodse werklozen of werkloos gemaakte Joden ‘op werkobjecten van den Rijksdienst voor de Werkverruiming tewerk te stellen’ bereikte de Joodse Raad begin januari 1942. Op 5 januari 1942 deelde Seyss-Inquart de voorzitters van de Raad mee dat op zaterdag 10 januari 1942 1402 Amsterdamse Joden die steun of wachtgeld kregen gereed moesten staan om naar werkkampen in Drenthe te vertrekken.
De rol van de Joodse Raad bij de werkkampen
De Joodse Raad voor Amsterdam was in februari 1941 op last van de bezetter opgericht. Per oktober 1941 kreeg de Joodse Raad voor Amsterdam ook landelijke bevoegdheden. Van oktober 1941 tot eind september 1943 kwam het kantoor van het Haagse bureau van de Joodse Raad op het adres Hartogstraat 1 op de hoek van het Noordeinde 9. De Joodse Raad in Den Haag kon redelijk zelfstandig opereren, met een eigen voorzitter, secretaris en secretariaat. Maar toch bleef het bureau tot zijn opheffing deel uitmaken van de Joodse Raad in Amsterdam.
Voor zover Joods openbaar leven in 1941 nog was toegestaan kwam dat te staan onder toezicht van de Joodse Raad. De Raad zelf bleek vooral op een spreekbuis van de Duitse bezetter en was feitelijk een organisatie waarin Joden niets te vertellen hadden. In opdracht van de bezetter regelde de Joodse Raad het Joodse leven tot in detail. Niet alleen de Raad in Amsterdam, ook die in Den Haag groeide daardoor na de oprichting uit tot een enorme administratieve en bureaucratische machine. Tot juli 1942 hield de Joodse Raad zich vooral bezig met de tewerkstelling van Nederlandse Joden in Nederlandse werkkampen. Men hoopte dat een baan bij de Joodse Raad de tewerkstelling in een werkkamp of later deportatie naar Westerbork of ‘naar het oosten’ zou tegenhouden of in ieder geval zou vertragen. De mensen met een Joodse Raad-baan(tje) kregen een zogenaamde ‘Sperre’. Zij waren – zolang die geldig was – vrijgesteld van arbeid in de werkverruimingskampen of deportatie en hoopten vooral dat Nederland spoedig bevrijd zou zijn door de geallieerde legers. De ‘Sperre’ van de Joodse Raad was daarom een felbegeerd document door voor- en tegenstanders van dit orgaan. Niet minder dan 17.498 ‘Sperres’ werden in 1942 en 1943 door de Raad toegewezen. Ook het Joodse Raad-bureau Den Haag had vele medewerkers. Het waren niet alleen rijke Joodse Nederlanders of mensen met een universitaire opleiding die een baantje bij de Joodse Raad begeerden en kregen. Ook minder vermogende of minder hoog opgeleide mensen vonden er een betrekking. Ook probeerden zij vrienden, familie of oud-collega’s te helpen.
Van een aantal Haagse mannen weten wij dat zij onder tewerkstelling zijn uitgekomen door een functie bij het Joodse Raad-bureau Den Haag te vinden.
De Haagse Algemeen Adviseur Meyer de Vries
Het was de Hagenaar Meyer (Meijer) de Vries (1891-1980) die – na de Duitse bezetter – de belangrijkste uitvoerder en bedenker was van alle ‘werkverruimingsplannen voor Joden’. Vóór de Tweede Wereldoorlog was De Vries werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en sinds 1930 als regeringscommissaris voor de werkverruiming betrokken bij de werkverschaffing in Friesland. Als zodanig was hij een invloedrijke overheidsambtenaar die met zijn beleid werklozen dwong tot zwaar werk op de heide of elders.
Bij de uitvoering van de plannen met betrekking tot de verplichte tewerkstelling van Joden in Nederlandse werkkampen viel Meyer de Vries een grote rol toe. Hij was weliswaar niet de bedenker van de Joodse werkkampen in Nederland, maar hij kan wel worden beschouwd als de architect ervan. In het archief van de Joodse Raad zijn van zijn hand tientallen nota’s bewaard gebleven over de inrichting van de kampen en de zorg voor de tewerkgestelden. Vanaf half april 1942 informeerde hij bijna dagelijks de voorzitter David Cohen over de toestand in de werkkampen. Van verschillende mensen in de noordelijke provincies kreeg hij inlichtingen over de situatie ter plaatse. Alle correspondentie over werkverruimingszaken liep via hem of via Cohen.
In de rol van beleidsmaker en beleidsuitvoerder van de werkkampen voor de Nederlandse Joden zou Meyer de Vries één van de meest gehate functionarissen van de Joodse Raad worden. Vanuit de schaduw voerde hij een zeer hard beleid.
Ook het idee een strafkamp voor gevluchte Joden in te richten kwam bij Meyer de Vries vandaan. Veel mannen probeerden namelijk de werkkampen te ontvluchten. Het kamp It Petgat kwam er al snel in het moeilijk bereikbare Blesdijke in Friesland.
De lijnen tussen Meyer de Vries en het Joodse Raad-bureau Den Haag waren kort. De voorzitter van het Haagse bureau, Henri Edersheim, kreeg van hem geregeld informatie over de werkkampen.
Oproepen aan Joodse mannen in Den Haag
In mei 1942 was het duidelijk. Van Duitse zijde werd bekendgemaakt dat ook Joden buiten de hoofdstad naar de werkkampen moesten. Het Joodse Raad-bureau Den Haag ontving op 18 mei 1942 de mededeling Joodse mannen op te roepen die tussen 1 mei 1887 en 30 april 1924 waren geboren, dus de leeftijdsgrenzen van 18 en 55 jaar te hanteren.
Bij het Gewestelijk Arbeidsbureau moest de Joodse Raad-bureau Den Haag lijsten inleveren met namen van Joodse mannen die voor tewerkstelling in de Nederlandse kampen in aanmerking kwamen. Henri Edersheim besprak de plannen met de directeur van het Gewestelijk Arbeidsbureau (GAB) C.J. Bakker en het hoofd van de afdeling werkverruiming van het GAB, Albertus Magito. De laatste suggereerde niet mee te werken aan de uitvoering van de verordeningen betreffende de tewerkstelling van de Haagse Joden. Maar dat wees de volgzame Edersheim van de hand. Hij wilde dat de Joodse Raad in Den Haag zou meewerken. Het GAB kreeg van de Raad de namenlijsten, aanvankelijk alleen met de namen van werklozen, maar al snel ook met die van andere Joden. Eind mei 1942 verzond het GAB in Den Haag aan honderden Joodse mannen de oproep voor de tewerkstelling in een werkkamp.
Een (laatste) groet bij de spoorwegovergang
Vele werkloze Joodse mannen in Den Haag kregen eind mei 1942 een schriftelijke oproep van het Gewestelijk Arbeidsbureau om zich op 1 juni 1942 te melden op Station Staatsspoor. Dit station lag op de plaats waar nu het Centraal Station te vinden is. Een eerste transport van 72 Haagse Joden vertrok die dag naar het nieuwe werkkamp Ybenheer bij Fochteloo in Friesland. Op 19 juni, 3 juli, 24 juli en 14 augustus 1942 verlieten daarna nog eens ongeveer 650 mannen Den Haag.
Bij het vertrek van de mannen op 24 juli 1942 was opperrabbijn Isaac Maarsen zelf op het station aanwezig om afscheid van zijn gemeenteleden te nemen. Vele anderen brachten op die dag een (laatste) groet bij de spoorwegovergang aan de Schenkkade. Marktkoopman Philippe Con schreef aan de opperrabbijn: ‘het vertrek van uit Den Haag heeft mij zeer aangegrepen. Vooral bij de spoorbomen, die duizende menschen, dit was geen groet maar een noodkreet om hulp van Boven.’
Er waren tien werkkampen waar Haagse mannen te werk werden gesteld. De meesten kwamen in Ybenheer in het Friese Fochteloo terecht.
De Joodse mannen uit Den Haag kwamen in de volgende werkkampen terecht
Beugelen (bij Staphorst, Overijssel)
Conrad (bij Staphorst, Overijssel)
Geesbrug (Drenthe)
Landweer (Friesland)
Mantinge (werkkamp voor religieuze Joden) (Drenthe)
Oranjekanaal (Drenthe)
Stuifzand (Drenthe)
Vledder (Drenthe)
Wite Peal (Friesland)
Ybenheer (Friesland)
It Petgat (strafkamp) (Friesland)
Ellecom (SS -werkkamp)
De werkkampen als redding?
Na half juli 1942 dachten veel Joden dat de tewerkstelling in een Nederlands werkkamp hun redding kon betekenen. Toen gold nog dat mensen die in een werkkamp waren geplaatst niet naar een buitenlands concentratiekamp hoefden te vertrekken. Maar een maand later geloofde al niemand dit meer. Men hoopte alleen nog op uitstel.
Maar de mannen en hun familieleden werden misleid.
Op 22 september 1942 zond Wilhelm Harster, de in Den Haag gevestigde Befehlhaber der Sicherheitspolizei und des SD, een telegram naar Westerbork gezonden met de mededeling dat op 3 oktober 1942 een speciale Aktion zou gaan plaatsvinden en 12.000 tot 13.000 Joden naar Westerbork zouden komen, met het verzoek daartoe maatregelen te treffen. Twee dagen later berichtte Hanns Albin Rauter, Höhere SS- und Polizeiführer, aan de leider van de SS Heinrich Himmler dat 1 oktober 1942 een gedenkwaardige dag zou worden, omdat hij op deze dag alle werkkampen zou bezetten en in één grote actie niet alleen de Joodse mannen in de werkkampen naar Westerbork zou overbrengen, maar ook hun vrouwen en kinderen.
2 oktober 1942 – ontruiming van de werkkampen en razzia’s in Den Haag
De sjabbat-avond van 2 oktober 1942 verliep allerminst rustig. Op deze dag meldden zich ’s middags bij alle werkkampen Duitse militairen en agenten van de Ordnungspolizei. Ze zeiden dat ze op doorreis waren en een overnachtingsplek zochten. ’s Avonds bleek de ware bedoeling van hun komst. De Joodse mannen moesten tekenen voor vrijwillige arbeid in Duitsland. De volgende dag – op de laatste dag van het Loofhuttenfeest (Soekot) – moesten ze vertrekken naar Westerbork.
Behalve in de werkkampen sloeg de bezetter ook elders in Nederland toe. In de nacht van 2 op 3 oktober werden in het hele land de vrouwen en kinderen van de mannen in de kampen gearresteerd. Om het vuile werk in Den Haag op te knappen stonden SS/SD’ers en politieagenten klaar. Die nacht en ook de volgende dag zijn in de stad 1042 vrouwen en kinderen uit hun huizen gehaald en naar Westerbork gedeporteerd.
In de dagen en weken na 2 oktober maakten talloze Haagse Joden een einde aan hun leven. Vele anderen doken onder. In het maandrapport van de Haagse politie wordt er melding van gemaakt dat in de maand oktober meer dan zestig ondergedoken Jodenzijn gearresteerd.
In Westerbork kwamen tussen 3 en 5 oktober circa 12.000 mensen binnen. Op deze toestroom had de kampleiding niet gerekend. Het kamp was een grote chaos, er was onvoldoende voedsel en er waren nauwelijks slaapplaatsen voor de nieuwkomers. Velen moesten op de grond slapen. Ook de administratie kwam stil te liggen. Op de kaarten van de Joodse Raad staat in deze periode als datum van aankomst in Westerbork bij de meeste mannen en vrouwen vermeld: ‘3/5 okt.’ (in de betekenis van gearriveerd ergens tussen 3 en 5 oktober) of in plaats van een vertrekdatum ‘niet meer in Wb [Westerbork]’, omdat de kampregistratie pas halverwege de maand oktober op orde kwam.
Op 5 oktober vertrok uit Westerbork het eerste transport met mannen uit de werkkampen. Het waren vooral de ouderen en de vrouwen en kinderen die direct werden doorgestuurd naar Auschwitz en de gaskamers. De jongere mannen zijn bij Cosel, een stadje dat ongeveer tachtig kilometer ten zuiden van Auschwitz ligt, uit de trein gehaald en op gewelddadige wijze van hun familie gescheiden. Daarna zijn zij als dwangarbeiders tewerkgesteld bij diverse grote projecten, zoals de aanleg van een snelweg tussen Breslau en Krakau, en de bouw van een fabriek voor de productie van synthetische brandstof in Blechhammer. Veel van deze arbeiders kwamen door ontberingen om het leven of zijn later alsnog naar Auschwitz overgebracht.
Slot
De tewerkstelling in 1942 van Joodse mannen in Nederlandse werkkampen was een doordacht plan van de Duitse bezetter om de Joden nog meer te isoleren. De kampen maakten een wezenlijk onderdeel uit van de anti-Joodse maatregelen van de Duitsers, namelijk die van isolatie en concentratie als opmaat tot de uiteindelijke deportatie naar de vernietigingskampen. Uiteindelijk blijken de Nederlandse werkkampen het voorportaal van de vernietigingskampen in het Oosten van Europa te zijn geweest.
Sommige Joden moeten het idee hebben gehad dat zij door de tewerkstelling in een werkkamp niet zouden worden gedeporteerd naar Polen. Het tegendeel was echter waar. De bezetter had al vroeg het plan om de kampen in het najaar van 1942 op te heffen en de mannen tegelijkertijd met hun achtergebleven gezinsleden te deporteren. Op 2 oktober 1942 bracht hij dit plan ten uitvoer. Bijna 2000 Haagse mannen, vrouwen en kinderen zijn daarvan het slachtoffer geworden.
Het aantal Haagse mannen dat voor de werkkampen is opgeroepen en de Tweede Wereldoorlog overleefd heeft, is klein. Niet meer dan tien procent van de opgeroepenen was na de oorlog nog in leven.