Joods Erfgoed Den Haag organiseerde op 25 juni de 6de Mr. Visserlezing.
Lees hier de voordracht van Dhr. Segers;
De strijd tegen antisemitisme, de rechtsstaat en de moed van mensen
Toen Mr Lodewijk Ernst Visser, president van de Hoge Raad, in november 1940 door de Duitse bezetter werd geschorst en in maart 1941 werd ontslagen omdat hij Jood was, was er niemand van zijn naaste collega’s die protesteerde. Iedere hoeder van onze rechtsstaat zweeg in alle talen.
Zijn ontslag als voorzitter van de AVRO in mei 1940 was zelfs het besluit van een naaste Nederlandse collega. Die nam alvast een voorschot op de onvermijdelijke anti-Joodse maatregelen van de Duitse bezetter.
Oog in oog met onverbloemd antisemitisme en met de dreiging van bruut geweld heeft de rechtsstaat die Mr Visser diende Joden niet kunnen redden. Als er geen mensen zijn die het recht van anderen daadwerkelijk verdedigen, dan is een rechtsstaat machteloos. Als er geen mensen zijn die hun stem verheffen, blijft de letter van de wet sprakeloos. Het beschermen van Joden was vanaf 1940 het werk van moedige mensen.
In dezelfde maand dat Mr Visser werd geschorst in Den Haag, sprak professor Rudolph Cleveringa, decaan van de rechtenfaculteit in Leiden, zich wel uit. Met een openbare toespraak protesteerde hij in november 1940 tegen het ontslag van de Joodse medewerkers van de Leidse Universiteit. Met een beroep op het recht en met moed die hem het leven kon kosten, sprak hij zich uit tegen het onrecht van de beginnende Jodenvervolging. De rechtsstaat werd hier vlees en bloed in de persoon van Prof Cleveringa. Cleveringa werd gearresteerd door de Duitse Veiligheidspolitie en onder meer geïnterneerd in Kamp Vught.
De bij de Hoge Raad ontslagen Mr Visser zou in de oorlog aan een hersenbloeding overlijden. Zijn vrouw stierf in kamp Westerbork.
Dit is de tragedie van ons land. Een beschaving met een rechtsstaat, een samenleving vol keurige mensen heeft voor het overgrote deel weggekeken toen maar liefst driekwart van de Joodse gemeenschap werd gearresteerd, weggevoerd en vermoord. En er bleken genoeg dienstbare ambtenaren die er zelfs aan meewerkten. Vergelijk dat eens met de veel lagere percentages in landen als België en Denemarken.
Ja, er waren moedige mensen. Maar niet genoeg. En als mensen niet moedig zijn, is het recht krachteloos en zakt een rechtsstaat door zijn hoeven.
Antisemitisme begint nooit met een ontslag van Joodse medewerkers.
Antisemitisme begint nooit met een treinreis naar Westerbork.
Antisemitisme begint in hoofden en harten en komt eruit met karikaturen, pesterijen, verdachtmakingen, complottheorieën, cartoons met kromme neuzen en geld.
De bijna vier jaar geleden overleden Britse opperrabbijn Jonathan Sacks schetste treffend hoe in de lange loop van onze geschiedenis de redenen voor antisemitisme steeds veranderden, maar dat er steeds weer mensen zijn geweest die steeds weer vatbaar bleken voor Jodenhaat.
Joden werden gehaat vanwege hun geloof en vanwege hun ongeloof.
Joden werden gehaat vanwege succes en voorspoed. En vanwege hun armoede.
Joden werden gehaat omdat ze zich niet aanpasten en omdat ze anders waren. En ze werden gehaat omdat ze zich wel aanpasten en daarom niet vertrouwd werden.
In de vorige eeuw werden Joden gehaat vanwege hun ras en omdat ze stateloze kosmopolieten zouden zijn.
En nu worden Joden gehaat vanwege hun staat.
Het is zo listig en zo onuitroeibaar dat je zomaar kunt denken dat antisemitisme een voortdurende leugen van een sissende slang is. Maar dan nog zijn het ménsen die er hun oren naar laten hangen en de retoriek overnemen.
Antisemitisme is geen noodlottige gang van de geschiedenis, het zijn gedachten, woorden, daden van mensen van vlees en bloed. Een keus die steeds vaker, steeds openlijker, steeds schaamtelozer wordt gemaakt.
Zoals het opkomen voor de vrijheid en de veiligheid van de Joodse gemeenschap mensenwerk is, zo is antisemitisme ook mensenwerk.
Van alle in 2023 door het OM geregistreerde discriminatiegronden had bijna de helft daarvan een antisemitisch karakter. Terwijl maar 0,3% van de Nederlandse samenleving Jood is.
De politie registreerde in vorig jaar bijna 900 gevallen van antisemitisme. Een sterke stijging, waarbij veel antisemitisme nog ongeregistreerd blijft. Het aantal gevallen van geweld en bedreiging tegen Joden stijgt.
En eenzelfde patroon zien we in landen als Duitsland, Engeland en Frankrijk, waar het aantal antisemitische incidenten sinds Hamas’ aanval op Israël op 7 oktober vorig jaar tussen de 300 en 400% is gestegen. En het CIDI dat in ons land incidenten van antisemitisme registreert, noemt voor ons land een nog veel hoger percentage.
Het zijn beklemmende tijden.
Joodse gemeenschappen wereldwijd leven sinds 7 oktober in een nog grotere angst dan voorheen. Misschien niet eens omdat er sprake is van angst voor een directe fysieke aanval, maar vooral omdat ze weten dat als ze worden aangevallen veel mensen zullen zwijgen. Veel mensen zullen wegkijken. Veel mensen niets doen.
Het antisemitisme van deze dagen is geen natuurwet, geen logisch gevolg van wat er in het Midden-Oosten gebeurt.
Hoe vaak heb ik na mijn beklag over antisemitisme hier geen ‘ja, maar Israël’ gehoord? Talloze keren.
Alsof er een logica zit in de intimidatie van bezoekers van een synagoge in Los Angeles.
Alsof het begrijpelijk is dat een Joodse student aan een Nederlandse universiteit het advies krijgt zich voorlopig maar niet op de campus te laten zien.
Alsof er een redelijke reden is waarom de scholen van Joodse kinderen in Amsterdam zwaar beveiligd moeten worden.
Die ‘ja, maar’ zelf is antisemitisch. Alsof Joden het er zelf naar gemaakt hebben. Alsof Joden het toch ergens verdiend hebben.
In het verleden heeft het antisemitisme – op een voor mij beschamende wijze – op het christelijke erf kunnen floreren.
Mijn volledige naam is Gert-Jan Maarten Segers. Ik ben vernoemd naar Maarten Luther, als een eerbetoon aan de kerkhervormer die de Bijbel aan het gewone volk gaf. Maar hij was ook de man die een verschrikkelijk boek schreef met de titel ‘Over de Joden en hun leugens’. Zo dichtbij is het.
In het heden weten we ook waar Jodenhaat vaak vandaan komt. Die komt in onze tijd uit de hoek van ofwel radicaal-rechts, ofwel radicaal-links, ofwel uit delen van de islamitische gemeenschap.
Bij radicaal-rechts zijn er boreale waanideeën over wereldwijde complotten van machtige Joden. Er werden in de Coronatijd cartoons verspreid als in de jaren dertig en waarvan ik niet had gedacht dat dit in mijn leven zou meemaken.
Bij radicaal-links zijn er revolutionaire dagdromers die zo’n intense behoefte hebben aan een zichtbare vijand die ze aankunnen en aan een aanwijsbare schuld voor onderdrukking, dat Joden ook voor hen weer de ideale zondebokken zijn.
En als je die maar vaak genoeg zionisten noemt, klinkt dat ook weer een stuk minder antisemitisch.
En voor sommige moslims is het leed dat moslims elkaar aandoen in Soedan, Syrië, Jemen en zoveel andere landen slechts bijzaak en is de vernietiging van de enige Joodse staat en de verovering van Jeruzalem de ultieme hoofdprijs. En haat, intimidatie en fysiek geweld ten opzichte van Joden in de diaspora zoals in ons land en dus ver weg van Israël en Gaza schijnen daar dan onderdeel van te moeten zijn.
Maar veel erger dan de verbale en fysieke aanvallen van antisemieten is het zwijgen van de omstanders.
Het recente gebrek aan moed van universitaire bestuurders, die toegaven aan demonstranten die hun gezicht bedekten en hun naam niet noemden.
Het gebrek aan moed van politici die antisemitisme alleen maar kunnen veroordelen als ze ook alle andere vormen van discriminatie en racisme noemen.
Het gebrek aan moed van mensen die bij zoveel maatschappelijke spanning en zoveel intimidatie dan toch ‘ja, maar Israël’ zeggen en zo hun vingers niet hoeven te branden.
Alles wat het antisemitisme nodig heeft om gemeengoed te worden, zijn keurige mensen die niets zeggen.
Alles wat nodig is om de vrijheid en veiligheid van Joden te bedreigen, zijn mensen die nu de andere kant opkijken.
Alles wat de rechtsstaat nodig heeft om te falen, zijn mensen die hun handen er vanaf trekken en zwijgen.
Zoals antisemitisme mensenwerk is, zo de strijd ertegen dat ook.
In de vroege jaren dertig toen het toenmalige antisemitisme zich alleen nog maar wat pesterig liet zien, was er een oude Duitse vrouw die zich een weg baande door een cordon van bruinhemden voor een Joodse winkel in Berlijn. Ze moest en zou haar boodschappen bij deze Joodse winkelier kopen.
Haar moed was een voorbeeld voor haar kleinzoon, de jonge theoloog Dietrich Bonhoeffer. Hij zag hoe verwrongen gedachten en een verwrongen theologie woorden kregen, hoe woorden overgingen in pesterijen, hoe pesterijen ontaardden in intimidatie, en hoe intimidatie als vanzelf leidde tot fysiek geweld en hoe fysiek geweld alles in zich had om in een massamoord te eindigen.
Hij zag hoe medechristenen wegkeken. Zwegen. Niets deden. Hoe ze zich ondertussen verloren in discussies over liturgie, vrome liederen en het zingen van Gregoriaans. En toen wist hij wat het Gebot der Stunde was. Hij wist wat hij moest zeggen. En Bonhoeffer zei tegen zijn medegelovigen:
‘Alleen wie het nu uitschreeuwt voor de Joden mag Gregoriaans zingen!’
In onze tijd zou je kunnen zeggen:
• Alleen wie nu klip en klaar in de bres springt voor de kleinste minderheid van ons land, mag iets zeggen over vrijheid en onze rechtsstaat.
• Alleen wie nu het lef heeft pal te staan voor de bescherming van Joodse studenten op onze universiteiten en scholen, heeft het recht om de woorden ‘diversiteit’ en ‘inclusie’ in de mond te nemen.
• Alleen wie niet zwijgt over de haat en intimidatie die Joden in deze tijd ten deel vallen, mag spreken over solidariteit en naastenliefde.
Wat we nu nodig hebben zijn mensen met moed.
Bestuurders met moed.
Politici met moed.
Hele gewone mensen met moed.
En natuurlijk is ook onze prachtige rechtsstaat van cruciaal belang.
Mijn punt is ondertussen hopelijk duidelijk. Het recht dat is gebeiteld in de stenen tafels van de wet kan alleen worden hooggehouden als dat recht ook is geschreven in ons hart.
Maar andersom is het ook waar. Het goede dat we nu moeten zeggen en nu moeten doen, mag niet alleen afhangen van de goedheid van ons hart, maar moet ook teruggaan tot het recht waarop Mr Visser en Prof Cleveringa zo gepassioneerd een beroep deden.
Tot het fundament van onze rechtsstaat behoort dat elke mens gelijk is voor de wet. Dat elk mens evenveel recht heeft op vrijheid en veiligheid als elk ander mens, dat elke minderheid, hoe klein ook, evenveel rechten en plichten heeft als de meerderheid. Dat maakt ons tot een beschaving.
In dat licht is het zorgwekkend dat de rechtsstaat inmiddels een onderwerp van onderhandelingen in een formatie is geworden. Ik heb twee onderhandelingen gevoerd over een coalitie, maar ik kan me niet herinneren dat we het eerst moesten hebben over de uitgangspunten van onze rechtsstaat.
Het is allesbehalve geruststellend dat er een schriftelijke verklaring aan te pas moet komen om de waarden van de rechtsstaat veilig te stellen.
Het is ook allesbehalve geruststellend dat nieuwe bewindslieden zeggen zich te binden aan die waarden van de rechtsstaat voor de duur van een kabinetsperiode.
Het recht, onze vrijheid, onze rechtsstaat kunnen uiteindelijk niet hoog worden gehouden door een schriftelijke verklaring, maar door de overtuiging van moedige mensen die bereid zijn om op te staan, zich uit te spreken en op te komen voor minderheden waar ze zelf geen deel vanuit maken.
In dat licht is de vrijheid en veiligheid van de Joodse gemeenschap de eerste en nu belangrijkste lakmoesproef voor onze rechtsstaat. Want als we al niet in staat zijn om 0,3% van onze samenleving te beschermen, dan moet die andere 99,7% het ergste vrezen. Dan houden we namelijk op een beschaving te zijn. De strijd tegen antisemitisme is een strijd voor vrijheid en veiligheid van ons allemaal.
Dietrich Bonhoeffer kende het Gebot der Stunde en wist wat hij moest zeggen.
‘Alleen wie het nu uitschreeuwt voor de Joden mag Gregoriaans zingen!’
Maar hij wist ook wat hij moest doen.
Om maar niet onder Hitlers wapens te hoeven en deel uit te maken van Hitlers duivelse machinerie, sprak Bonhoeffer zijn Amerikaanse contacten aan en liet hij zich uitnodigen als docent in New York. Zijn vrienden in de Verenigde Staten waren hem graag van dienst, zodat hij zich na de oorlog zou kunnen wijden aan de wederopbouw van de Duitse kerk. Het plan lukte en Bonhoeffer voer tegen de zomer van 1939 zijn veiligheid tegemoet. Maar in New York aangekomen had hij vrijwel onmiddellijk een nieuwe, ongemakkelijke mededeling voor diezelfde vrienden. Want hij wist dat hij niet was waar hij moest zijn. Bonhoeffer raakte ervan overtuigd dat hij straks in Duitsland niet meer het recht had om het evangelie te gaan verkondigen, als hij niet nu, op een van de meest duistere momenten in de geschiedenis van zijn land, bij zijn lijdende broeders en zusters was. Met de laatste reguliere lijnboot keerde hij terug, wetend dat het ook zijn dood kon worden.
Hij nam deel aan de samenzwering tegen Hitler, werd gearresteerd, zat lang in de gevangenis en werd een paar dagen voor het einde van de oorlog – op een van de laatste bevelen van Hitler – op 39-jarige leeftijd opgehangen.
‘Dit is het einde, voor mij een nieuw begin’, waren zijn laatste woorden.
Op de klok van de vorige eeuw leven we nu nog lang niet in de jaren veertig. De omstandigheden van Bonhoeffer waren veel dramatischer en dreigender dan die van ons. Maar het is wel een indringende aanmoediging. Want als het ons, in veel veiliger omstandigheden dan die van Bonhoeffer toen, als het ons nu al aan moed ontbreekt dan moeten we het ergste vrezen voor als het antisemitisme verder toeneemt.
Maar we hoeven niet te wanhopen.
Want ook wij weten wat we moeten doen.
Opstaan, niet zwijgen, maar spreken.
Elke vorm van anti-Joodse intimidatie tegengaan.
Pal staan voor de veiligheid en vrijheid van Joodse scholieren, studenten, synagogebezoekers, Bar Mitswa-feesten.
Niet toegeven aan de intimidatie van gemaskerde demonstranten.
Ruim baan geven aan moedige mensen in de islamitische gemeenschap, die opkomen voor hun Joodse buren. Voor Muslims against Antisemitism.
En laten we verhalen vertellen. Ook de verdrietige, daar moet de jongste generatie van leren.
Elk kind in Nederland heeft er recht op om gezichten te zien en het verhaal te horen van de slachtoffers van de Holocaust. En het is goed dat daar meer dan ooit werk van wordt gemaakt.
Maar laten we niet alleen maar de verdrietige de verhalen vertellen.
Laten we ook vertellen over Jozef Israels, Tobias Asser, Aletta Jacobs en al die andere Joodse Nederlanders die onze samenleving zo verrijkt hebben.
En laten we de oude, prachtige verhalen vertellen van Jozef, Mozes, van Esther, van Daniel. Van moedige mensen die het verschil hebben gemaakt in tijden waarin dreiging veranderde in vreugde.
Laten we zo het geloof houden dat het goede vroeg of laat altijd weer overwint.
Laten we de hoop koesteren dat medemenselijkheid de langste adem heeft.
Laten we liefhebben, want liefde drijft de angst uit en doet ons onze rug rechten, zodat we niet zwijgen, maar spreken, moedig zijn.
Omwille van mijn Joodse broers en zussen.