











Toespraken van Menno van der Reis, Ulysse Ellian op 3 mei 2024 bij het Joods Monument op het Rabbijn Maarsenplein en toespraak van Fanny Bernstein op 3 mei 2024 bij de herdenking bij het Monument voor de vermoorde Joodse onderduikers op het Nectarineplein in Den Haag.
Tijdens de herdenking werden kransen gelegd door onder meer loco-burgemeester Robert van Asten, de Joodse organisaties in Den Haag en de Stichting Joods Erfgoed Den Haag
Tweede Kamerlid Ulysse Ellian
“Ik zal nooit toeschouwer zijn”. Deze indrukwekkende belofte deed VVD-parlementariër Ulysse Ellian bij de jaarlijkse herdenking van de 12.000 Haagse Joden, die in de Tweede Wereldoorlog werden vermoord. Ellian sprak zijn verontwaardiging uit dat ook nu Joodse scholieren nog niet veilig zijn. Hij keerde zich fel tegen het herlevend antisemitisme. Hierdoor kiezen steeds meer Joodse leerlingen voor het beveiligde Joodse onderwijs. Een land dat onveilig is voor Joden is voor niemand veilig, waarschuwde hij.
Toespraak van Menno van der Reis, bestuurslid van de Stichting Joods Erfgoed Den Haag, bij de herdenking op 3 mei 2024 op het Rabbijn Maarsenplein
Dames en heren, leden van de Tweede Kamer, leden van het College van B&W en de gemeenteraad Den Haag, leden van de LJG en NIG en overige aanwezigen,
Een jaar geleden stond hier op deze zelfde plek mijn mede bestuurslid van de stichting Joods Erfgoed Den Haag en goede vriend Michel Theeboom. Hij hield toen, ten overstaan van u allen, een gloedvolle speech over verdraagzaamheid in onze stad. Dat was nog vóór oktober vorig jaar.
Na de eerste week van oktober veranderde alles, niet alleen in Den Haag, maar wereldwijd. Het antisemitisme daalde tot een record dieptepunt. Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog was het percentage antisemitisme nog nooit zo hoog geweest als vandaag de dag.
Dat alles voortkomend uit een verschrikkelijke strijd in Israël en de Gazastrook waar, aan beide kanten van de lijn, wandaden zijn uitgevoerd. Daden die, hoe gecompliceerd het ook ligt, met afkeuring moeten worden veroordeeld.
Helaas zien we, als joodse gemeenschap in Nederland en dus ook in Den Haag, dat die veroordeling in de meeste gevallen eenzijdig is waarbij geen enkel historisch besef aantoonbaar is. Niet alleen in ons dagelijks leven, ook in cultuur, onderwijs, politiek en economie zien we hoe groot de jodenhaat in NL is geworden. Ik roep bij u de opening van het Holocaust museum, in herinnering, waarbij -helaas- geen discussie over afkeur van antisemitisme werd geinitieerd.
Al met al kunnen we, ondanks het groeiende antisemitisme, concluderen: ‘We benne nog steeds hier’. Met die gedachte wil ik graag het volgende gedicht voordragen.
We zijn er nog – fragment –
Wat hebben we de afgelopen eeuwen niet doorstaan
Wat hebben ze ons vijf millennia niet aangedaan
De pogroms, inquisitie, kampen, moorden, ontvoering, haat en nijd
Maar we zijn er nog, we zijn er nog, we zijn er nog
Altijd….
Wat keizers en dictators bij ons hebben aangericht
En toch….voor geen enkele overheerser zijn we ooit gezwicht
Slechts voor Hakodosj Boroechoe, de Allerhoogste, knielen wij in nederigheid
We zijn er nog, we zijn er nog, we zijn er nog
Altijd…
Hier in deze Buurt werkte en woonde een grote joodse populatie
Vanaf ’42 getransporteerd en vergast in de kampen van de nazi’s
De koshere winkels, bedrijven, looplieden: al die mensen zijn we kwijt
Maar toch, we zijn er nog, we zijn er nog, we zijn er nog
Altijd…
Ieder jaar herdenken we op dit Rabbijn Maarsenplein
Zij die werden weggevoerd en vermoord vanwege wie ze waren en mochten zijn
Met opperrabbijn Maarsen z.l. die hen in Sobibor tot zijn laatste vreselijke minuten heeft geleid
Maar we zijn er nog, ja Rabbijn Maarsen – we zijn er nog, we zijn er nog
Altijd…
Kom, laten we gedenken, zelfbewust en diepbewogen
De blik vooruit gericht, de gedachten ingetogen
En zelfs vandaag met toenemend antisemitisme en het gevoel van ‘we zitten klem”
We zijn er nog, en we blijven nog
Volgend jaar in Jeruzalem
Toespraak van Fanny Bernstein op het Nectarineplein in Den Haag bij de herdenking bij het Monument voor de vermoorde Joden die ondergedoken zaten in de Ramaerkliniek in Den Haag
Goedemiddag dames, heren,
Het is voor mij een grote eer om vandaag hier aanwezig te zijn bij dit mooie oorlogsmonument om samen met u de geschiedenis van de Joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog hier ondergedoken waren te herdenken. Mijn moeder, Hella Kallus-Dachs was één van hen.
In de Ramaer kliniek zaten vanaf midden 1942 ongeveer 250 joden ondergedoken, de meesten afkomstig uit Polen en Duitsland. Al voor de oorlog kampte de Ramaerkliniek met te weinig patiënten en daarom hoopten vele Joden uit Den Haag hier een veilig onderkomen te vinden. Men kon hier verblijven tegen het betalen van de normale verpleegprijs.
Mijn moeder Hella Dachs is geboren in Polen in de stad Lvov, het huidige Lviv dat nu in de Oekraïne ligt. Zij was het middelste kind in een gezin van 7 kinderen, 4 meisjes en 3 jongens. Eén van haar zusters, Janka, was in 1930 naar Den Haag gekomen, hier in 1933 getrouwd en had 2 kinderen gekregen. Maar zij voelde zich erg eenzaam en vroeg of mijn moeder haar niet wilde komen helpen met de kinderen. In maart 1938 kwam Hella per trein aan op het Staatsspoor, het huidige Centraal Station. In 1941 trouwde zij met een Hongaarse vluchteling, Simon Kallus, die als kleermaker werkte bij zijn tante Ester Kacz.
Simon was lid geworden van een verzetsgroep en maakte valse persoonsbewijzen. Zij woonden in de Papestraat en werden vermoedelijk door een buurman verraden. Zij vluchtten over de daken en begrepen dat het tijd was om te gaan onderduiken. Simon bleef in Den Haag, waar hij zijn werk bij het verzet voortzette en mijn moeder verbleef een korte tijd in Den Bosch, maar vertrok daarna naar Hengelo, bij een welgestelde Joodse familie met 1 zoontje van 3 jaar. Toen deze familie opgepakt werd moest zij een nieuw onderduikadres vinden. En in oktober 1942 arriveerde Hella Kallus in de Ramaerkliniek. Op 31 december 1942 viel de Sicherheidsdienst hier binnen, omdat naar verluid de directeur van de kliniek samenwerkte met Stürmbahnführer Fischer. Alle Joden werden naar het Joods Tehuis aan de Paviljoensgracht 27a gebracht en de volgende dag per trein naar Westerbork getransporteerd. Mijn moeder verbleef daar tot 5 februari 1944, dezelfde dag dat haar man Simon, verraden door Johannes Bosschieter, aankwam in Westerbork.
Mijn moeder, haar zuster met 3 kinderen en meerdere Hongaarse vrouwen werden overgebracht naar Kamp Ravensbrück, een kamp ten noordoosten van Berlijn, voor vrouwelijke verzetsstrijders. Zij moest gaan werken in de Siemensfabriek naast het kamp en op 26 april 1945 werd zij bevrijd door Graaf Bernadotte, van het Rode Kruis. De gevangenen werden overgebracht naar Malmö, Zweden om aan te sterken. In oktober 1945 keerde mijn moeder terug naar Den Haag, in de hoop dat haar man Simon en haar zuster en kinderen de oorlog eveneens overleefd hadden. Voor haar zuster met de kinderen bleek het waar te zijn. Simon was echter aan de verschrikkelijke ontberingen in Auschwitz, Sachsenhausen en Stutthof bezweken.
Namens de Stichting Joods Erfgoed Den Haag wil ik het bestuur van de Stichting Parnassia Groep hartelijk bedanken mij de gelegenheid te hebben gegeven mijn moeders verhaal hier met u allen te mogen delen. Mevrouw Glaudemans zal namens de Stichting Joods Erfgoed straks bloemen neerleggen bij het monument.
Hartelijk dank voor uw aandacht.