Vaccinatie – een debat in 18de-eeuws Den Haag

FacebooktwitterredditpinterestlinkedinmailFacebooktwitterredditpinterestlinkedinmail

Door rabbijn Shmuel Katzman

Pokkenepidemieën in Den Haag

In de 18de eeuw is de Haagse bevolking verschillende malen geteisterd door een pokkenepidemie. In 1758, 1762, 1766, 1770, 1773 stierven in Den Haag jaarlijks meer dan 1000 mensen ten gevolge van deze ziekte. Het aantal patiënten is waarschijnlijk circa zeven keer zo groot geweest. Vooral jonge kinderen werden in de epidemiejaren getroffen.

In Den Haag werd gediscussieerd over het wel of niet laten inenten tegen het pokkenvirus, ook in Joodse kringen. De sefardische rabbijn Solomoh Saruco was tegenstander. Voorstander was de geleerde Abraham Hamburger. Hij was ook bekend als Abraham Nansich en woonde in het hart van de Joodse buurt in Den Haag.

Wie waren Solomoh Saruco en Abraham Nansich en wat waren hun argumenten?

Den Haag – experimenten met pokkeninentingen

De pokken hadden in de 18de eeuw een niet te verwaarlozen aandeel in de totale sterfte van Den Haag. Vanaf het begin van die eeuw werden er inentingen gedaan met zogenaamde kunstpokken. Vanaf 1750 wordt daarmee ook geëxperimenteerd in Nederland. Uit de puisten van een patiënt die een lichte vorm van pokken had opgelopen, haalde men de smetstof. Met een naald werd die vervolgens ingespoten bij een gezond persoon om een lichte infectie te forceren. De beroemde Haagse stadarts en hofarts Thomas Schwencke was een grote voorstander van de kunstpokkeninjecties. Hij benadrukte dat de op zich niet ongevaarlijke inentingen een veel kleiner risico waren dan de vreselijke pokkenziekte. In 1754 publiceerde Schwencke zijn positieve ervaring met de eerste inentingen tegen de pokken.

Rabbijn Solomoh (Salomon) Saruco (1752-1784)

Rabbijn Solomoh Saruco – tegenstander van vaccinaties

Ook in Joodse kringen in Den Haag werd gediscussieerd over de pokkenvaccinatie. Onder de Joden bestond er belangstelling om zich tegen de gevreesde ziekte te beschermen. De vraag rees, of het inenten vanuit een religieus standpunt geoorloofd was.

Rabbijn Solomoh (Salomon) Saruco (Sarucco) (ca. 1725-1784) was geen voorstander van vaccinaties. Deze rabbijn was in Amsterdam begonnen als huisleraar van de kinderen van Jeronimo Lopes Suasso. Na zijn huwelijk op 7 januari 1752 met Sara Abendana kwam hij naar Den Haag, waar hij rabbijn werd van de Sefardische gemeente. De intellectuele Saruco musiceerde en schreef Franse, Spaanse en Nederlandse gedichten. Het echtpaar Saruco-Abendana kreeg zeven kinderen in Den Haag.

We weten onder andere wat Saruco heeft geschreven door een bezoek dat de beroemde Joodse wereldreiziger Chida (Chaïm Joseph David Azulai) aan de sefardische rabbijn heeft gebracht. In het jaar 1778 had Chida ruim drie weken in Den Haag doorgebracht. Tijdens zijn verblijf bezocht hij als eerste Solomoh Saruco. In zijn reisverslag schrijft Chida dat rabbijn Saruco hem een door hem geschreven manuscript toonde. Het grootste deel van het werk betreft de gebruiken (minhagim) en instructies voor de eredienst en de feestdagen. Aan het einde van het geschrift zag Chida enkele Joods-religieuze verhandelingen staan, onder meer over vaccinatie. Van dit verhandeling is in Studia Rosenthaliana in 1967 een samenvatting verschenen. Het handschrift (Hešeq Šelomoh) bevindt zich thans in de bibliotheek ‘Ets Haim’.

Chida (Chaim Yosef David Azulai) (1724-1806)

Europa had in de 17de en 18de eeuw zeer te lijden onder pokkenepidemieën. Ook onder de Joden bestond er belangstelling om zich tegen de gevreesde ziekte door kunstpokken-inentingen te beschermen. De vraag rees, of het inenten vanuit religieus standpunt geoorloofd was. Saruco schreef  in 1778 over deze kwestie: ‘Verschillende leden van mijn gemeente kwamen mij vragen of het geoorloofd is, wat sommigen reeds doen, om de ziekte (Portugees: bexigas, pokken) over te brengen door gaatjes in het lichaam van een gezonde, de etter van een zieke over te brengen. De artsen kennen dit systeem zo goed en doen het zo vaak, dat er geen gevaar voor de gezonden is.’

De religieuze argumenten van rabbijn Saruco

Saruco kende ook het religieuze argument van de voorstanders; ‘En u zult goed voor uzelf zorgen (Dewarim [Deuteronomium] 4;15)’.

Eenmaal ingeënt, bleef men immers immuun voor de ziekte. Bovendien is de ziekte, die door de inenting wordt opgewekt, veel minder gevaarlijk dan de echte ziekte.

Maar Saruco vond zwaardere religieuze argumenten tegen de vaccinatie in de Halacha, bij Maimonides (Jesodee Hatora 5) en in de Talmoed: ‘Het doden van één mens niet geoorloofd is, zelfs wanneer daar vele mensenlevens mee gered kunnen worden’ en ‘Dit is vergelijkbaar met een bepaalde man die voor Rava kwam en tegen hem zei: Een plaatselijke functionaris zei tegen mij: ga die-en-die doden, en zo niet, dan zal ik je doden. Rava zei tegen hem: Het is beter dat hij jou doodt en jij niet. Wat dacht u, dat uw bloed roder en kostbaarder is dan het zijne? Misschien is het bloed van die man roder. Blijkbaar kan iemand zijn eigen leven niet redden door dat van iemand anders te nemen.’

Volgens Saruco moesten deze argumenten tot het verbod van inenting leiden.

Saruco voegde hier nog de woorden van de Joodse geleerde rabbijn Maimonides aan toe: ‘dat het volgens de Joodse wet de mens niet toegestaan is, zichzelf in levensgevaar te brengen, behalve om G-ds naam te heiligen. Want het levensgevaar wordt zo hoog gesteld, dat hiervoor alle wettelijke voorschriften moeten wijken’.

En ook bij het volgende argument haalde Saruco Maimonides aan als autoriteit: ‘Toen een vrouw haar eerste zoon besneed en hij stierf omdat de besnijdenis zijn kracht ondermijnde, en op dezelfde manier haar tweede zoon besneed en hij ook stierf vanwege de besnijdenis, zou ze haar derde zoon niet op het juiste moment mogen besnijden. Ze zou eerder moeten wachten tot hij ouder wordt en zijn kracht toeneemt. [Dit geldt ongeacht of] de eerste twee kinderen al dan niet door dezelfde vader werden verwekt. We mogen een kind dat aan enige ziekte lijdt, niet besnijden, aangezien het vermijden van het gevaar voor het leven voorrang heeft op alles. Besnijdenis kan op een later tijdstip plaatsvinden, terwijl het onmogelijk is een enkele Joodse ziel weer tot leven te brengen.’

Saruco stelde dat inenting volgens de Torah verboden was. Volgens de sefardische rabbijn mag men God niet verzoeken, maar moet men zich aan Zijn wil onderwerpen. Inenting is een onnatuurlijke ingreep van de mens om een ziekte af te weren en te proberen een voor hem voorbestemde dood te ontgaan. Men mag ziekte alleen proberen af te weren door het gebed, maar niet door kunstgrepen, hoe verleidelijk die ook moge zijn. Inentingen zouden het vertrouwen in God ondermijnen. Wanneer men op God vertrouwt, heeft men geen zorg voor de dag van morgen. Tenslotte noemde Saruco ook koning Hiskiah. Deze verborg het medische receptenboek van koning Salomo. Volgens Saruco verborg hij die, opdat het geloof niet ondermijnd zou worden.

Saruco concludeerde op basis van zijn voorbeelden: ‘Volgens de Torâh is de inenting tegen pokken aan Israël verboden, zoals wij met bewijzen in het voorafgaande gestaafd hebben.’

Saruco overleed in 1784 zes jaren nadat hij zijn tegenargumenten op papier had gezet. Na zijn dood is hij begraven op de Joodse begraafplaats in Scheveningen.

Abraham Nansich (voor 1735-1796) woonde van 1757 tot 1773 in Den Haag. Hij verbleef al die jaren in het grote woonhuis van Tobias Boas. Deze woning stond in het hart van de Joodse buurt aan de St. Jacobsstraat.

Abraham Nansich – voorstander van vaccinaties

Abraham Nansich (ook genaamd Abraham ben Solomon Hamburger of Abraham Nancy) (voor 1735-1796) woonde van 1757 tot 1773 in Den Haag. Hij verbleef al die jaren in het grote woonhuis van de gastvrije bankier Tobias Boas. Deze woning stond in het hart van de Joodse buurt aan de St. Jacobsstraat. Daar heeft waarschijnlijk lange gesprekken gevoerd met de geleerde zonen van Tobias Boas en in de tot over de landsgrenzen beroemde huisbibliotheek van de familie kunnen studeren. Hij was daar een privéleraar (melamed) in het huishouden van de Boas-familie.

Tobias Boas (1696-1782)

Wereldreiziger Chida verbleef ook enkele dagen in het woonhuis van Tobias Boas en voerde met Abraham Nansich en anderen die in huis woonden geleerde dialogen. Hij schreef met genoegen over de hartelijke gastvrijheid en het plezierige gezelschap. Ook met Abraham en Simeon, de belezen zonen van Tobias Boas, had Chida volgens zijn dagboek interessante gesprekken over Joodse en tal van andere onderwerpen. Hij noemt in het bijzonder Abraham en ook een zekere Abraham Nancy die hij daar ontmoette. Naar alle waarschijnlijkheid was dit Abraham Nansich. Voordat hij in Den Haag is terechtgekomen had deze in Nancy gewoond, vandaar die bijnaam.

Samuel Falk (1708-1782) liet Abraham Nansich geld na, zodat hij zijn verhandeling over de pokkenvaccinatie kon publiceren.

Abraham Nansich verhuisde na zestien jaren Den Haag in 1773 met zijn gezin naar Londen en woonde daar bij Samuel de Falk (Samuel Falk), een belangrijke filantroop en een zeer bijzondere man. Daar publiceerde hij in 1785 de verhandeling Aleh Terufah (blad van genezing), een tekst van 21 pagina’s in het Hebreeuws, waarin hij de discussie over de pokkeninenting onder de loep nam. Dit boekje is weliswaar in London uitgegeven is, maar blijkt al ongeveer twintig jaar eerder in Den Haag te zijn geschreven en is daarmee een van de vroegste Joods-religieuze verhandelingen over dit onderwerp.

Titelblad Aleh Terufah –
In Londen publiceerde Abrahaham Nansich in 1785 zijn verhandeling over de pokkeninenting. De tekst had hij al twintig jaar eerder in Den Haag geschreven.

Uit het boekje blijkt dat het pokkenvirus hard had toegeslagen in de familie van Abraham Nansich. Voordat hij naar Den Haag verhuisde had hij al zijn eerste vrouw en een dochter verloren door de verschrikkelijke ziekte. Ook in Den Haag sloeg het virus opnieuw toe. Kort na zijn aankomst in de stad werd hij weer door een ramp getroffen, ditmaal bezweek zijn zoon aan de pokken. Het is te begrijpen dat Abraham Nansich een vurig pleitbezorger van ‘kunstpokken’-inentingen werd.

In Den Haag was hij bekend geworden met de nieuwe methode van inentingen. Het werd de missie van Abraham Nansich om deze manier van behandeling te verdedigen en aan te moedigen. Hij schreef zijn werk terwijl Den Haag keer op keer werd geteisterd door de pokken. De financiën om zijn geschrift uit te geven ontbraken hem. Dat veranderde in 1782. In dat jaar overleed in Londen Samuel de Falk. Hij liet hem een grote som geld na. Eindelijk kon het geschrift van Abraham Nansich over de inentingen uitgegeven worden.

De religieuze argumenten van Abraham Nansich

Abraham Nansich begint in zijn publicatie met religieuze anti-argumenten:

‘Onze wijzen hebben veel zaken verboden omdat ze een bedreiging voor het leven inhouden. Telkens wanneer iemand deze richtlijnen overtreedt door te zeggen: “Ik zal mijn leven op het spel zetten, wat maakt dit uit voor anderen”’  (Maimonides) of  ‘“Ik ben niet voorzichtig met deze dingen”, dan moet hij worden gestraft met slagen voor opstandigheid.’ (Genesis (44;29)

‘Mijn zoon zal niet met je mee naar beneden gaan, want zijn broer is dood, en hij is alleen overgebleven, en als hij ongeluk overkomt op de weg die je gaat.’ En Samuël zei: ‘Hoe moet ik gaan? Want als Saul het hoort, zal hij mij doden.’ (Samuel I 16;2)

‘Ga en spreek met David, zeggende: Zo zei de Heer: Drie dingen bied ik u aan; kies er één uit, en ik zal het u doen.’ En David zei tegen Gad: ‘Ik ben zeer onderdrukt; laat mij nu in de hand van de Heer vallen, want zijn barmhartigheden zijn groot, maar in de hand van mensen, laat mij niet vallen.’ (Kronieken I 21)

Daarna vervolgde Abraham Nansich met pro-argumenten:

Nansich over het medische receptenboek van koning Salomon, dat ook door Saruco was genoemd: ‘dat het boek van genezing een boek was dat informeerde over de zaken van de vormen van de sterren en hun hekserij, dat een bepaalde vorm werd gemaakt op een bekende tijd en periode tijdens het genezen van een specifieke ziekte. En dit was er bijna de oorzaak van dat mensen na afgoderij dwaalden en om die reden waren de boeken verborgen.’

Citaat: ‘Rav Yehuda zei dat Rav zei: Vier moeten God danken met een dankoffer en een speciale zegen. Het zijn: zeevarenden, zij die door de woestijn wandelen, en iemand die ziek en hersteld was, en iemand die in de gevangenis werd opgesloten en naar buiten ging.’ (Talmoed Berachot 54b)

Abraham Nansich zei daarover: ‘Van de vier zijn twee situaties waar men zich willens en wetens bloot stelt aan gevaar! Als het mag voor hulp (parnose), moet het zeker voor overleving mogen!’

Citaat: ‘En u zult goed voor uzelf zorgen (Dewarim [Deuteronomium] 4;15)’

Abraham Nansich: ‘Iedereen is ziek [bedoeld is: iedereen lijdt wanneer een ziekte rondwaart, ook mensen die niet besmet zijn lijden van de psychologische stress die komt met de angst om besmet te raken] , en een ziek persoon moet genezing zoeken. De bijwerkingen zijn vaak door onderliggende condities.’

Abraham Nansich was duidelijk: een zieke moet genezing zoeken. De pokkeninentingen hielpen om een zieke te genezen.

Op 4 november 1796 is Abraham Nansich in Londen overleden.

 

Bronnen:

Online-lezing rabbijn Shmuel Katzman op 10 maart 2021

Abraham Nansich, Aleh Terufah (Londen 1785)

Solomoh Saruco, handschrift Hešeq Šelomoh, bibliotheek ‘Ets Haim’ in Amsterdam

R. Plesser-Ginzburg, ‘Een 18e -eeuwse responsum over de inenting tegen pokken’, in: Studia Rosenthaliana, 1-2 (1967) pp. 107-109

Willibrord Rutten, De vreselijkste aller harpijen. Pokkenepidemieen en pokkenbestrijding in Nederland in de 18de en 19de eeuw. Een sociaal-historisch en historisch-demografische studie (proefschrift Nijmegen, 1997)

John Gould, ‘Smalpox and the mystery of “Abraham of Nacy” ‘, in: Shemot (journal of the Jewish Genealogical Society of Great Britain), vol. 20,2 (2012) pp. 31-33