Aan de Waldorpstraat was van 1934 tot 1976 de confectiefabriek van Gazan gevestigd. Vanaf omstreeks 1965 verkocht het bedrijf ook direct aan consumenten. Oudere Hagenaars herinneren zich nog de grote hal met kledingrekken waar herenkostuums of goedkope en degelijke winterjassen voor kinderen hingen.
1880-1905 Kledingwinkel Gazan in Amsterdam
In 1880 begon de Joodse koopman Joseph Gazan (Amsterdam, 27 november 1851 – Amsterdam, 3 november 1925) aan de Amsterdamse Zeedijk 46 een kledingzaak onder de naam ‘Gazan’. Hij verkocht in zijn winkel hoofdzakelijk geïmporteerde schippersjekkers en pantalons uit Duitsland. Vijftien jaar later ging hijzelf confectiekleding produceren. Dit bedrijf floreerde, waarop hij in 1906 besloot een groot atelier aan de Dijkstraat in Amsterdam te openen.
Familiebedrijf
Joseph huwde de Friese Eva Arends. Zij kregen zes kinderen: Sophia (1881-1931), Salomon (1883-Sobibor, 1943), Selina (1885-1977), Anna (1886-Auschwitz, 1944), Betsy (1888-Auschwitz, 1944) en Henriëtte (1891-1918).
In 1909 trouwde Selina met een Haagse ondernemer, de Joodse Hijman de Wind (Den Haag, 1885-Den Haag, 1970). Drie jaar later huwde haar zuster Henriëtte met Isaac van Weezel (Amsterdam, 1877-Den Haag, 1937). Hijman en Isaac zouden in 1934 de eerste directeuren van de Gazanfabriek in Den Haag worden.
Selina en Hijman de Wind-Gazan kregen drie kinderen: Annie (1910-1911), Louis (1912) en Joseph (1914-1934). Henriëtte en Isaac van Weezel kregen twee zonen: Alexander van Weezel (Amsterdam, 1913-2002) en Joseph (Amsterdam, 1917-1996).
1906-1934 Confectiebedrijf Gazan voor goedkope confectiekleding
De firma Gazan constateerde dat er vooral veel vraag was naar goedkope confectiekleding en besloot uiteindelijk zich te richten op de productie van goedkope confectiekleding voor heren en jongens.
In de crisistijd kwamen veel confectieateliers in financiële problemen. De directie van Gazan besloot daarom in 1934 de fabriek van Amsterdam naar Den Haag te verplaatsen, waar volgens verklaringen van werknemers de lonen lager waren.
Een deel van het Joodse personeel verhuisde mee naar Den Haag.
1934 Hijman en Louis de Wind, Isaac van Weezel, directeuren van Gazan-Den Haag
Onder leiding van Isaac van Weezel en Hijman de Wind, schoonzoons van de firmaoprichter Joseph Gazan, opende de onderneming in 1934 een grote fabriek aan de Laakhaven in Den Haag. Ook kleinzoon Louis de Wind kreeg een plaats in de directie.
Hijman, Selina en Louis de Wind verhuisden op 18 mei 1934 vanuit Amsterdam naar een grote villa aan de Nieuwe Duinweg 19 in Scheveningen. Isaac van Weezel was na de dood van Henriëtte Gazan hertrouwd met Esther de la Penha. Van Weezel vond voor zijn gezin vlakbij de familie De Wind aan de Nieuwe Parklaan 88 een fraai woonhuis. De achtertuinen van de woningen grensden aan elkaar.
1934 Een nieuwe fabriek aan de Waldorpstraat 488
Het bedrijf hadeen modern ogend pand laten bouwen op de hoek van de 1e van der Kunststraat, de Waldorpstraat en de 1e Lulofdwarsstraat. De fabriek kreeg als adres Waldorpstraat 488.
Het fabrieksgebouw van Gazan had veel ramen en een open structuur. Het vele licht dat hierdoor in de fabriek binnenkwam, moest bijdragen aan de kwaliteit van de producten uit de confectiefabriek.
300 werknemers
De confectiekledingfabriek van Gazan bleek ook in de crisistijd economisch rendabel. In het Laakhavengebied was de Gazan wat betreft het aantal werknemers een van de grootste ondernemingen. In 1937 telde de fabriek reeds 295 werknemers en drie jaar later waren 85 mannen en 222 vrouwen bij het bedrijf werkzaam. Aan de lopende banden zaten uitsluitend vrouwen. Het persen van de kledingstukken gebeurde door de mannen.
Er was ook ruimte voor sociale activiteiten. In 1937 kreeg het bedrijf een eigen voetbalclub HV Gazan, die in de Haagse bedrijvencompetitie speelde.
Werkloze Amsterdammers aan de slag bij Gazan
De Amsterdamse Sociale Dienst zond in de jaren dertig vele werkloze Joodse arbeiders naar Den Haag om als kledingpersers bij Gazan aan de slag te gaan.
Uit Amsterdam kwamen bijvoorbeeld Isaac Finsi (Amsterdam, 1893-Auschwitz, 1943), een man van Portugese-Joodse afkomst en zijn echtgenote Judith Finsi-Turfrijer (1892- Sobibor, 1943) naar de fabriek van Gazan in Den Haag. Finsi en zijn echtgenote waren opgegroeid in de Amsterdamse Jodenbuurt.
Zij waren Joods in hart in nieren. Zowel Isaac als Judith waren actief in vereniging Rechouwous, een genootschap ter behartiging van de Joodse belangen in de Indische buurt in Amsterdam. Doelstelling was de Joden in de buurt die van het religieuze pad waren afgeraakt voor het Jodendom te behouden. Verschillende commissies organiseerden allerlei cursussen (Hebreeuws, Joods leven), lezingen, feestelijkheden rond Chanoeka, synagogediensten en in de kinderrijke Indische buurt wisten ze zelfs een eigen Joodse school op te richten.
Begin jaren dertig, de tijd dat er wereldwijd sprake was van een financiële crisis, gingen de economische moeilijkheden ook aan de familie Finsi niet voorbij. Isaac, inmiddels ‘perser’ bij de Hollandia-textielfabrieken op Kattenburg, werd wegens ‘tijdelijke personele inkrimping’ ontslagen en stond op straat. Ook Judith die als kleermaakster bij een firma op de Prins Hendrikkade het gezinsinkomen aanvulde, raakte werkloos.
Er waren inmiddels vier kindermonden te voeden en eind 1933, begin 1934 sloot de werkloze Isaac dagelijks aan in de lange rij wachtenden voor het stempellokaal in Amsterdam. Het Gemeentelijk Arbeidsbureau dat zoveel mogelijk mensen aan het werk wilde helpen, stuurde hem na acht maanden naar Den Haag waar hij in de fabriek van Gazan tegen een loon van 25 gulden per week aan de slag kon gaan als perser. De Finsi’s vonden in de residentie een woning in de Geleenstraat, een straat waar voor de oorlog veel Joden woonden.
In 1939 keerde de familie terug naar Amsterdam, waar het gezin een woning vond op het Waterlooplein.
1940-1945
Tijdens de Tweede Wereldoorlog kenmerkte de Duitse bezetter de fabriek als Joods. De Duitsers plunderden het concern in de oorlogsjaren. Directeur Hijman de Wind werd ontslagen. Op 30 juli 1941 kreeg Ferdinand Strunk uit Rijswijk een aanstelling als bewindvoerder (Treuhänder). Hij kocht op 25 augustus 1942 de firma van de NAGU (Niederländische Aktiengesellschaft für Abwicklung von Unternehmungen).
Salomon Gazan, de zoon van de oprichter van het Gazanbedrijf, werd in 1943 in het vernietigingskamp Sobibor vermoord. Dochters Anna en Betsy zijn in 1944 omgebracht in Auschwitz. Ook kleinkinderen en achterkleinkinderen van Joseph en Eva Gazan-Arends zijn in Auschwitz of Sobibor vermoord.
1946 heroprichting van het bedrijf
Hijman en Selina de Wind-Gazan overleefden de oorlog in de Verenigde Staten. Na de bevrijding keerde Louis de Wind, kleinzoon van Joseph Gazan, terug in de fabriek. De productie van herenkleding werd weer hervat. Op 8 november 1955 vierde Louis zijn 25-jarig jubileum als directeur van de onderneming. Ook wethouder mr. Jan van Aartsen, vader van de huidige burgemeester van Den Haag, kwam hem tijdens de receptie feliciteren.
1946-1960 Succes en malaise
In de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog behoorde Gazan tot de grotere Haagse ondernemingen. Buiten de stad opende het bedrijf ook dochterondernemingen in Schiedam, Schoonhoven en in het Belgische Lier.
Zeventig procent van het personeel bestond in de jaren vijftig uit vrouwen. Omdat het bedrijf steeds meer geoefende vrouwelijke werkkrachten nodig kreeg, opende Gazan op 11 oktober 1955 in samenwerking met de Vakschool voor Meisjes in Den Haag in de eigen fabriek een eigen bedrijfsschool voor de confectie-industrie.
De artikelen die in deze jaren werden vervaardigd waren vooral herenkostuums, colberts, pantalons en in het najaar overjassen. Gazan produceerde dus herenkleding. In 1960 verzorgde de fabriek de kleding van meer dan 100.000 mannelijke Nederlanders.
1976 Zware concurrentie en de overname van Gazan
De malaise in de textielindustrie trof ook Gazan. In juni 1967 besloot de directie van Gazan het roer om te gooien. De fabriek in Schiedam werd gesloten. Behalve herenkleding, besloot het bedrijf ook kinder- en dameskleding in productie te nemen. Bovendien kwamen er overal in Nederland Gazanwinkels, waar direct aan de consument werd verkocht. Het productiebedrijf in de Waldorpstraat kreeg eveneens een winkelafdeling. De verkoopcentra waren in de eerste jaren succesvol. De moordende concurrentie in de confectie-industrie leidde evenwel midden jaren zeventig tot het einde van het bedrijf. Alle productie werd overgebracht naar het Belgische Lier. In 1976 nam textielconcern Zeeman Gazan over.
Het fabrieksgebouw aan de Waldorpstraat is omstreeks 2003 gesloopt.
Door Corien Glaudemans, Wally de Lang en Gökhan Murtezi
—————————-
Verder lezen
NIOD, archief 94f, Omnia Treuhandgesellschaft, inv.nr. 4600
J.J. Havelaar, R.W. Spork, De Laakhaven. Een beeld van een Haags industrielandschap, VOM-reeks nr. 5 (Den Haag 1991)
Gökhan Murtezi , Joods Den Haag. Een beeld van joodse winkeliers tussen 1919 en 1931 (scriptie Erasmus School of History, Culture and Communication en het Haags Gemeentearchief 2013)
In 2016 zal van Wally de Lang het boek Op het Tweede Gezicht verschijnen over de honderd Joodse bewoners van Waterlooplein 64-78. De geschiedenis van de familie Finsi-Turfrijer staat uitgebreid in dit boek beschreven.