
Catherina van Willigenburg schreef de oorlogsgeschiedenis van haar familie Bobbe en Bachrach. Een samenvatting van haar onderzoek staat op onze website.
De familie Dunkelgrün emigreerde in 1918 vanuit Polen naar Duitsland en tien jaar later naar Nederland. Het gezin belandde in Den Haag waar de uit Warschau afkomstige Menasche (Manasche/Moritz) Dunkelgrün in 1934 aan de Prinses Mariestraat 9 de Eerste Hollandsche Gordijnen- en Kleedjesfabriek N.V. heeft opgericht.
In 1934 besloot het gezin Schaeffer het nazistische Duitsland te verlaten en vanuit Berlijn naar Den Haag te verhuizen. Herbert Schaeffer en Paula Schaeffer-May huurden aan de Van Stolklaan 1 een fraaie villa en begonnen daar een pension. Na de Duitse bezetting in mei 1940 verhuisde het gezin Schaeffer en openden daar opnieuw een pension, ditmaal met Joodse gasten. Dochter Dorit ging als verpleegster werken in de psychiatrische inrichting Apeldoornse Bosch. De oorlogsjaren werden getekend door deportatie en onderduik, maar alle leden van het gezin Schaeffer overleefden de oorlog.
Van 1915 tot 1945 was aan de Prinsessegracht 114, op de hoek van het Korte Voorhout, de Princesse Schouwburg gevestigd. In 1924 kwam de Joodse Hugo Helm (1884-1943) naar Den Haag en werd directeur van de Princesse Schouwburg. Hij engageerde in 1926 de in Nederland populaire Fritz Hirsch Operette van de Joodse Fritz Hirsch (1888-1942). Tot mei 1940 trad dit gezelschap met veel succes op in Den Haag.
De Stichting Joods Erfgoed Den Haag kreeg unieke historische films van filmmaker Mau Schaap. Hij en zijn echtgenote Bep Schaap-Bedak waren de eigenaren van de Roxy-bioscoop in de Boekhorststraat en de bioscoop Du Midi in het Bezuidenhout. Op basis van interviews en deze films maakte regisseur Arbel Eshet de documentaire ‘Door de lens van Mau Schaap – Joods Den Haag na de oorlog’.
Den Haag doet ook dit jaar weer mee aan het programma Open Joodse Huizen/Huizen van Verzet, een landelijk programma van ‘sprekende herdenkingen’. Dit jaar kunt u weer als vanouds in huizen en op andere locaties naar verhalen luisteren. Op 3 en 4 mei vertellen tijdgetuigen, historici, onderzoekers, schrijvers en bewoners van huizen over onderduik, verzet of over het Joodse leven na de oorlog.
Vanaf het begin van de 17de eeuw woonden er Joden in Den Haag. Voordat in 1726 de Portugese synagoge aan de Prinsessegracht werd geopend kwamen de Portugese of Sefardische Joden van Den Haag in andere gebouwen in Den Haag bijeen. Informatie over synagogen vinden wij vanaf het laatste kwart van de 17de eeuw.
Een verhaal over de oude Portugese synagogen van Den Haag.
Het Haags Gemeentearchief deed een bijzondere oproep: ‘Wie herkent de mensen op deze filmbeelden?’ Het leidde tot veel reacties van het publiek, die het mogelijk hebben gemaakt de mensen in het filmpje te identificeren. Het gaat om de leden van een Joods gezin: Barend Sander de Groot, Eva de Groot-Allegro, met hun dochters Anna Thea en Theodora Anna. De film is vermoedelijk gemaakt in de zomer van 1941. Het hele gezin is op 11 juni 1943 in kamp Sobibor vermoord. Maar er zijn nog steeds vragen.
De maatregelen van de Duitse bezetter tegen de Joodse bevolking van Den Haag begonnen al in het eerste oorlogsjaar. Hun rechten werden maand na maand ingeperkt. In de zomer van 1942 werd een nieuw dieptepunt bereikt. Toen bepaalde de bezetter dat alle Joden uit Den Haag moesten vertrekken. Vervolgens is tussen augustus 1942 en april 1943 het merendeel van de Haagse Joden naar Westerbork en daarvandaan naar vernietigingskampen gedeporteerd.
De eerste razzia’s in Den Haag vonden op 22 augustus 1942 plaats.
Niet Mauthausen was de dodelijkste plek voor de eerste in februari 1941 in Amsterdam opgepakte Joden, blijkt uit het boek van Wally de Lang. Hun laatste uur sloeg in de gaskamer van het duistere kasteel Hartheim in Oostenrijk. Onder hen ook twaalf Hagenaars. Wally de Lang bracht een afschuwelijke massamoord aan het licht.
In de 18de eeuw is de Haagse bevolking verschillende malen geteisterd door een pokkenepidemie. In 1758, 1762, 1766, 1770, 1773 stierven in Den Haag jaarlijks meer dan 1000 mensen ten gevolge van deze ziekte. Het aantal patiënten is waarschijnlijk circa zeven keer zo groot geweest. Vooral jonge kinderen werden in de epidemiejaren getroffen.
In Den Haag werd gediscussieerd over het wel of niet laten inenten tegen het pokkenvirus, ook in Joodse kringen. De sefardische rabbijn Solomoh Saruco was tegenstander. Voorstander was de geleerde Abraham Hamburger. Hij was ook bekend als Abraham Nansich en woonde in het hart van de Joodse buurt in Den Haag.