De eerste Joden in Den Haag

FacebooktwitterredditpinterestlinkedinmailFacebooktwitterredditpinterestlinkedinmail

Sefardische of Portugese Joden

Synagoge Beth Jacob, collectie Haags Gemeentearchief

Synagoge Beth Jacob, collectie Haags Gemeentearchief

Verschillende Portugees-Joodse families in Amsterdam hadden zakelijke banden met het landsbestuur in Den Haag. Om de contacten te verbeteren verhuisden omstreeks 1675 verschillende vermogende Sefardische families vanuit Amsterdam naar Den Haag en vestigden zich in de omgeving van het Binnenhof, zoals aan het fraaie Voorhout. Op de plaats waar nu de Koninklijke Schouwburg staat, woonde aan het einde van de zeventiende eeuw Jacob Pereira, de Sefardische hofleverancier van levensmiddelen. Hij zorgde in 1692 voor de inrichting van de synagoge Beth Jacob (Huis van Jacob) naast zijn woonhuis. De Sefardische en de uit Oost-Europa afkomstige Asjkenazische Joden bezochten gezamenlijk dit gebedshuis. In 1707 kocht Pereira het belendende huis en richtte dat in als synagoge. Via een deur in zijn woonhuis had Pereira direct toegang tot de synagoge.

In 1698 kwam bij het woonhuis van logementhouder Jacob Abenacar Veiga aan de Bierkade een tweede Portugese synagoge Honendal (Steun der Armen). Enige jaren later verhuisden synagoge en logement naar de Wagenstraat en in 1708 naar de Casuariestraat.
Toen veel Portugese Joden aan het begin van de achttiende eeuw van Amsterdam naar Den Haag verhuisden, werd synagoge Honendal in 1711 verplaatst naar het Lange Voorhout 50 en in 1715 naar het Lange Voorhout 60. Deze panden waren in huur bij de Joodse gemeente Honendal.
In 1726 lieten de Sefardische Joden van Honendal een fraaie synagoge aan de Prinsessegracht bouwen. In 1743 besloten de gemeenten Beth Jacob en Honendal samen te gaan onder de naam Honendal.

De komst van Oost-Europese Joden

Oost-Europese joden kwamen na 1650 naar Den Haag. Als eerste kwam een groep uit Duitsland. Deze eerste Asjkenazische of Hoogduitse Joden kwamen in de zeventiende eeuw naar Den Haag als personeel van de rijke Sefardische Joden.

Al snel volgden Joden uit gebieden nog verder naar het oosten, zoals Polen en Oekraïne. Ze waren op de vlucht voor de pogroms, waarbij zeer veel Joden werden mishandeld of gedood. De vluchtelingen uit Oost-Europa spraken en schreven een eigen taal, het Jiddisj. Het Jiddisj is een op het Duits gebaseerde taal met Hebreeuwse en Slavische woorden.

Huissynagoge Tobias MagnusSommige Joodse nieuwkomers probeerden in de achttiende eeuw werk te vinden via één van de Haags gilden.  Dit lukte moeilijk, omdat in Den Haag alleen het Winkeliersgilde (het Sint-Nicolaasgilde of kramersgilde) en het oudkleerkopers- of Sint-Maartensgilde – de leden van dit gilde handelden in tweedehands kleding en meubelen– , Joden toelieten als lid. Voor Joden bleef slechts een beperkt aantal beroepen over. Zij moesten zich in de achttiende en negentiende eeuw vaak beperken tot eenvoudige beroepen of tot de geldhandel.

De Asjkenazische joden begrepen weinig van het Portugees dat werd gesproken in de synagoge Beth Jacob aan het Korte Voorhout. Zij gingen vanaf 1694 eigen diensten houden in een synagoge bij het huis van de Asjkenazische slager Tobias Magnus aan de Gedempte Gracht (zie plattegrond).

Hieruit ontwikkelde zich de Asjkenazische gemeente Adat Jesjoeroen (gemeente van Jesurun=Israel). Ongeveer op de plaats van de eerste synagoge staat nu het grafmonument van de beroemde Joodse filosoof Spinoza.

—————————-

Verder lezen

I.B. van Creveld, De verdwenen Buurt. Drie eeuwen centrum van Joods Den Haag (Zutphen 1989)