Het Rembrandt Theater aan het Lorentzplein in het Haagse Laakkwartier sloot in 1967 de deuren, maar na vijftig jaar weten nog steeds veel Hagenaars dat op het plein een bioscoop stond. De bewogen geschiedenis van het Rembrandt Theater en zijn eigenaren Curt Hirschberg, Erwin Hirschberg en Alfred Leipziger is echter nauwelijks bekend.
Joodse bioscoopondernemers
Begin jaren dertig lag het Lorentzplein prominent middenin het nieuwe Laakkwartier. Het Haagse architectenbureau Bennink en Denis ontwierp voor dit plein een groot theater. De fraaie inrichting kwam voor rekening van de Haagse firma’s Mutters en Pander.
Drie Duitse investeerders wilden graag geld steken in de nieuwe theater-bioscoop met meer dan duizend zitplaatsen in het Laakkwartier. Het waren de tweelingbroers Curt Hirschberg (1900-1943) en Erwin Hirschberg (1900-10 augustus 1976 in Den Haag) en hun compagnon Alfred Leipziger(1879-1943) uit het toenmalige Duitse Breslau in Zuid-Silezië die op 11 juli 1933 met de ontwerpers een pachtovereenkomst sloten.
Het Rembrandt Theater was niet de enige vooroorlogse bioscoop met eigenaren met een Joodse achtergrond. Maar liefst veertig Haagse bioscopen, dat is meer dan 50% van het Haagse bioscopenbestand, hadden een eigenaar met een Joodse achtergrond.
1935 – De gebroeders Hirschberg wijken uit naar Nederland
In 1918 waren de broers Hirschberg met hun Filmtheater in Duitsland begonnen. In de vijftien jaren nadien openden zij op Duitse bodem vele theaters en bioscopen. Het naziregime dwong de Joodse broers echter – met achterlating van geld en goederen – in juli 1935 naar Nederland te vluchten, waar zij in Den Haag gedurende enkele jaren een veilig onderkomen vonden. Slechts een bedrag van 20.000 Reichsmarken mochten zij van het Duitse Reichsfinanzministerium op hun vlucht meenemen. Aan dit geld was bovendien een bestedingsvoorwaarde verbonden: het geld moesten de broers investeren in Duitse filmproducties. Wanneer je het filmprogramma van het Rembrandt Theater uit de vooroorlogse jaren bekijkt, dan lijkt het erop dat de gevluchte filmondernemers deze verplichting zijn nagekomen.
In Den Haag verwierven de gebroeders Hirschberg in de vooroorlogse jaren ook het Capitol aan de Loosduinsekade en in het zuiden van ons land begonnen zij eveneens met bioscopen en theaters.
Veiligstelling van de onderneming
Nergens hadden de broers Hirschberg of Alfred Leipziger de theaters in direct eigendom. Door hun ervaringen met het Duitse naziregime kozen zij voor ingewikkelde financiële constructies om hun Nederlandse bioscooptheaters te beheren. Leipziger handelde via Phortophor A.G. in het Zwitserse Glarus en ook Curt en Erwin Hirschberg brachten hun Nederlandse theaterimperium in naamloze vennootschappen onder. Omdat de situatie voor Joden in Duitsland erg verslechterde lieten Erwin en Curt in 1938 hun broer Herbert en hun moeder Hedwig naar Nederland overkomen.
Tweede Wereldoorlog
Maar enige maanden na de Duitse inval in mei 1940 bleek ook Nederland voor de Joodse ondernemers uit Breslau onveilig. Al in september 1940 moesten alle buitenlandse Joden Den Haag verlaten. Alfred Leipziger vond een woning in Bilthoven en de broers Hirschberg weken uit naar Valkenburg in Zuid-Limburg.
De bezetter richtte een instantie op die de taak had alle Joodse bioscoopdirecteuren of filmdistributeurs uit het filmbedrijf te zetten. Aan het hoofd stond de Poolse jurist, filmhandelaar en SS-er Dr. Peter Zimmer. In 1941 probeerde hij de hand te leggen op de eigendommen van de broers Hirschberg en Alfred Leipziger. Tot grote ergernis van Zimmer gaf vooral de verkoop van het Rembrandt Theater grote problemen. Door de ingewikkelde N.V.-constructie die de ondernemers hadden bedacht was het niet mogelijk dit filmtheater te verkopen. In zijn correspondentie schreef Zimmer dat zij van de verdragen een ondoorzichtige Joodse janboel hadden gemaakt en daarmee hadden geprobeerd de onteigening onmogelijk te maken.
De verkoop konden zij tegenhouden, maar de deportaties niet. Alleen Herbert Hirschberg kon naar de Verenigde Staten ontkomen. Curt en Erwin kwamen na een korte onderduikperiode in het kamp Blechhammer bij Auschwitz terecht, waar Curt in de armen van Erwin de dood vond op 23 augustus 1943. Ook Alfred Leipziger werd in 1943 in Auschwitz vermoord.
Heropening van het Rembrandt Theater
Erwin Hirschberg overleefde de oorlog, omdat hij na een vlucht uit een transport naar Buchenwald een onderduikadres vond, waar hij tot het einde van de oorlog kon blijven. Hij keerde in 1945 terug naar Nederland. Na een langdurige procedure bij de Raad voor het Rechtsherstel kon Erwin Hirschberg met zijn uit Amerika teruggekeerde broer Herbert het Rembrandt Theater in Den Haag voortzetten. Het theater bleef bestaan tot 1967, daarna werd het pand verkocht aan Albert Heijn, die aan het Lorentzplein een supermarkt opende. Het Rembrandt Theater van de gebroeders Hirschberg en Alfred Leipziger is nu al vele jaren verdwenen, maar in de herinnering van veel Hagenaars leeft het voort als de bioscoop met de Rin-tin-tin-films over de heldhaftige herdershond, als het theater waar zij in hun jeugd het eerste toneelstuk zagen of als de plaats waar zij met honderden andere Haagse en Rijswijkse schoolkinderen een verkeersdiploma uitgereikt kregen.
—————————-
verder lezen
Fransje Emma de Jong, Joodse ondernemers in het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf in Nederland (proefschrift Utrecht 2013)
Corien Glaudemans, ‘Rembrandt Theater aan het Lorentzplein’, in: Den Haag Centraal (19 mei 2016)